In de debuutroman ‘Armelia’ van TU-alumnus dr.ir. Gerardo Soto y Koelemijer hangt het noodlot als een zwaard van Damocles boven de inwoners van een klein Spaans dorpje.
Daar kunnen een slapeloze haan, de lelijkste priester die Spanje ooit heeft gekend en iemand die praat met de doden niets aan veranderen.
Jarenlang zijn de inwoners van het dorp Santa Amalia elkaars beste vrienden. ‘s Avonds spelen ze in de kroeg een fanatiek partijtje domino en vertellen elkaar luidruchtig de laatste roddels. Tot 17 augustus 1936. Dan laat Gerardo Soto, die promoveerde in de wiskunde aan de TU, het rustieke Spaanse dorpje wegzakken in Guernicaanse ellende. De dorpsgenoten worden van de ene op de andere dag aartsvijanden.
In zijn debuutroman ‘Armelia’ werkt Soto naar die zwarte dag toe. De roman volgt onder meer de lotgevallen van moeder Filomena, die communiceert met de doden en in de toekomst kan kijken, en haar drie dochters: de ondeugende Armelia, de vrome Gloria en de verantwoordelijke Carmen.
Een gelukkige jeugd kennen de drie zusters bepaald niet. Moeder Filomena heeft in een droom gezien dat hun vader, Manolo, vreemdging en wil de bedrieger nooit meer zien. Exit vader Manolo. En dat is niet het enige onheilspellende dat tijdens hun jeugd gebeurt. Gloria wordt, als ze melk gaat halen, bruut verkracht door de stalknecht. Niet veel later gaat ze gedesillusioneerd het klooster in.
Soto beschrijft de drie zussen als sterke, verantwoordelijke vrouwen. Maar zijn grote manco is, dat hij bij die beschrijvingen grossiert in clichés. Filomena voorspelt bijvoorbeeld dat haar dochter Armelia zal trouwen met een jongen van buiten het dorp, ene Luis. De volgende dag vertrekt Armelia uit het dorp en loopt letterlijk Luis op de weg naar Mérida tegen het lijf. Ze spreken een paar woorden, Armelia wordt duizelig, ze kussen en nog diezelfde avond vrijen ze. Dat gaat allemaal wel heel snel en heeft meer weg van een boeketreeksroman, dan van literatuur. Bovendien wordt de seksscène zo preuts beschreven (Armelia heeft ‘timide borsten’ en een ‘ongeduldig geslacht’), dat het eerder lachwekkend dan opwindend is.
Met zijn stijl probeert Soto in de voetsporen te treden van Spaanse, Portugese en Zuid-Amerikaanse meestervertellers. Net als Mario Vargas Llosa, Gabriel Garcia Marquez en José Saramago vult Soto zijn roman met grote verhalen en surrealistische plotwendingen. In het eerste gedeelte komt deze vertelkunst alleen absoluut niet uit de verf. Soto herhaalt bijvoorbeeld keer op keer dat priester Don Emilio oerlelijk is. En drie keer doet hij precies hetzelfde verhaal over de slapeloze haan van Santa Amalia uit de doeken.
Maar in het tweede deel ontpopt Soto zich wel tot een goede verteller. De tenenkrommende clichés zijn goeddeels verdwenen. Als Soto op zijn best is, doet ‘Armelia’ zelfs denken aan Marquez’ ‘Kroniek van een Aangekondigde Dood’. Soto weet goed de spanning op te bouwen en vast te houden.
Hoogtepunt zijn de hoofdstukken over de dorpelingen die op 17 augustus vermoord worden. Soto beschrijft bijvoorbeeld het lot van Don Octavio. Na vierenvijftig jaar vindt hij die bewuste ochtend eindelijk de oplossing voor zijn onregelmatige slapen. Net als hij het wil opschrijven, wordt hij doorzeefd met kogels. En Soto schrijft over Don La’zaro, die stierenvechter wil worden. Zijn opa vindt hem een slapjanus, omdat hij niet eens een kip durft te slachten. Ook zij worden verrast door de soldaten. En Soto beschrijft het lot van Manolin, die zijn zusje tijdens het baden bespiedt. Die ochtend ‘opende zij haar blouse en toonde hem voor de laatste maal haar borsten, waardoor er een gelukzalige glimlach op zijn gezicht verscheen’.
Met deze voorbeelden laat Soto de banaliteit van oorlog zien. Op het nippertje redt hij daarmee zijn roman. Hij laat zien dat hij de tragedie van het toeval wel goed in de vingers heeft en dat doet nu al verlangen naar een opvolger van ‘Armelia’.
Gerardo Soto y Koelemeijer, ‘Armelia’, 270p., Nieuw Amsterdam, 16,90 euro.
Jarenlang zijn de inwoners van het dorp Santa Amalia elkaars beste vrienden. ‘s Avonds spelen ze in de kroeg een fanatiek partijtje domino en vertellen elkaar luidruchtig de laatste roddels. Tot 17 augustus 1936. Dan laat Gerardo Soto, die promoveerde in de wiskunde aan de TU, het rustieke Spaanse dorpje wegzakken in Guernicaanse ellende. De dorpsgenoten worden van de ene op de andere dag aartsvijanden.
In zijn debuutroman ‘Armelia’ werkt Soto naar die zwarte dag toe. De roman volgt onder meer de lotgevallen van moeder Filomena, die communiceert met de doden en in de toekomst kan kijken, en haar drie dochters: de ondeugende Armelia, de vrome Gloria en de verantwoordelijke Carmen.
Een gelukkige jeugd kennen de drie zusters bepaald niet. Moeder Filomena heeft in een droom gezien dat hun vader, Manolo, vreemdging en wil de bedrieger nooit meer zien. Exit vader Manolo. En dat is niet het enige onheilspellende dat tijdens hun jeugd gebeurt. Gloria wordt, als ze melk gaat halen, bruut verkracht door de stalknecht. Niet veel later gaat ze gedesillusioneerd het klooster in.
Soto beschrijft de drie zussen als sterke, verantwoordelijke vrouwen. Maar zijn grote manco is, dat hij bij die beschrijvingen grossiert in clichés. Filomena voorspelt bijvoorbeeld dat haar dochter Armelia zal trouwen met een jongen van buiten het dorp, ene Luis. De volgende dag vertrekt Armelia uit het dorp en loopt letterlijk Luis op de weg naar Mérida tegen het lijf. Ze spreken een paar woorden, Armelia wordt duizelig, ze kussen en nog diezelfde avond vrijen ze. Dat gaat allemaal wel heel snel en heeft meer weg van een boeketreeksroman, dan van literatuur. Bovendien wordt de seksscène zo preuts beschreven (Armelia heeft ‘timide borsten’ en een ‘ongeduldig geslacht’), dat het eerder lachwekkend dan opwindend is.
Met zijn stijl probeert Soto in de voetsporen te treden van Spaanse, Portugese en Zuid-Amerikaanse meestervertellers. Net als Mario Vargas Llosa, Gabriel Garcia Marquez en José Saramago vult Soto zijn roman met grote verhalen en surrealistische plotwendingen. In het eerste gedeelte komt deze vertelkunst alleen absoluut niet uit de verf. Soto herhaalt bijvoorbeeld keer op keer dat priester Don Emilio oerlelijk is. En drie keer doet hij precies hetzelfde verhaal over de slapeloze haan van Santa Amalia uit de doeken.
Maar in het tweede deel ontpopt Soto zich wel tot een goede verteller. De tenenkrommende clichés zijn goeddeels verdwenen. Als Soto op zijn best is, doet ‘Armelia’ zelfs denken aan Marquez’ ‘Kroniek van een Aangekondigde Dood’. Soto weet goed de spanning op te bouwen en vast te houden.
Hoogtepunt zijn de hoofdstukken over de dorpelingen die op 17 augustus vermoord worden. Soto beschrijft bijvoorbeeld het lot van Don Octavio. Na vierenvijftig jaar vindt hij die bewuste ochtend eindelijk de oplossing voor zijn onregelmatige slapen. Net als hij het wil opschrijven, wordt hij doorzeefd met kogels. En Soto schrijft over Don La’zaro, die stierenvechter wil worden. Zijn opa vindt hem een slapjanus, omdat hij niet eens een kip durft te slachten. Ook zij worden verrast door de soldaten. En Soto beschrijft het lot van Manolin, die zijn zusje tijdens het baden bespiedt. Die ochtend ‘opende zij haar blouse en toonde hem voor de laatste maal haar borsten, waardoor er een gelukzalige glimlach op zijn gezicht verscheen’.
Met deze voorbeelden laat Soto de banaliteit van oorlog zien. Op het nippertje redt hij daarmee zijn roman. Hij laat zien dat hij de tragedie van het toeval wel goed in de vingers heeft en dat doet nu al verlangen naar een opvolger van ‘Armelia’.
Gerardo Soto y Koelemeijer, ‘Armelia’, 270p., Nieuw Amsterdam, 16,90 euro.

Comments are closed.