Minister Ritzen wil de financiering van de universiteiten baseren op prestaties, dus vooral op diploma’s. Maar grote verschuivingen zal hij ermee niet bereiken
if”>
Het nieuwe financieringsidee van Ritzen moet vooral een uitdaging zijn voor kleinere instellingen als Tilburg, Rotterdam en Maastricht. Samen met de Universiteit van Amsterdam krijgen zij, per student, het minste geld. De vraag is of de blijdschap lang zal duren. Al sinds 1980 is er discussie over herverdeling, maar per saldo bleven de ‘rijke’ universiteiten, waaronder Delft, rijk. Waarom zou het nu anders lopen?
Als het om harde guldens gaat, bevat de onderwijsbegroting voor de universiteiten weinig nieuws. Samen krijgen ze 4,3 miljard gulden – ongeveer hetzelfde als vorig jaar. Aleen Maastricht krijgt wat meer, negen miljoen gulden extra vanwege zijn sterk gegroeide aantal studenten. De anderen moeten dat bedrag opbrengen.
Dat er nu weinig verandert, was afgesproken. De budgetten zijn in 1997 en 1998 vrijwel bevroren, in afwachting van een nieuw verdeelmodel dat de minister deze week naar buiten bracht. Zowel in onderwijs als onderzoek wil hij de verdeling van het geld meer baseren op prestaties. Dat klinkt spannend en het werd ook tijd, want op dit moment is de rijkdom wel erg wonderlijk over de universiteiten verdeeld. Zo krijgen Tilburg en Rotterdam per ingeschreven student jaarlijks 15-duizend gulden, terwijl Eindhoven en Wageningen een 50.000 gulden incasseren. Ook de TU’s in Delft en Twente zijn relatief rijk, met 35.000 per student. Andere universiteiten ontlopen elkaar minder, maar toch hebben de UvA en Maastricht met 19 duizend gulden vier mille minder te besteden dan Nijmegen of de VU.
Historisch
Slechts voor een klein deel hebben die verschillen te maken met onderwijs: voor bètastudenten wordt meer betaald, en een groot aantal geslaagden en gepromoveerden levert extra geld op. Maar de bulk van het geld wordt toegewezen voor onderzoek en overige taken (‘verweving’). En die bedragen liggen vast. Ze groeien of krimpen niet mee met het aantal studenten of de onderzoekprestaties. De rijkdom is historisch bepaald.
Geen wonder dat Ritzen hier vanaf wil, maar slaagt hij wel in die opzet? Op het eerste gezicht valt veel te verwachten van het plan om 500 miljoen gulden onderzoekgeld bij de universiteiten weg te halen en door NWO in een landelijke competitie te laten verdelen. Maar het resultaat kon wel eens tegenvallen. De ervaring met de nu nog beperkte competitie van NWO leert dat juist oude, rijke universiteiten er het beste scoren. Waar dit ook aan ligt: als dit met de 500 miljoen gulden gebeurt, zal de relatieve armoede van Tilburg, Maastricht en Rotterdam verder oplopen. Alleen de UvA zou er garen bij spinnen.
Punt twee is de beloning van onderwijsprestaties. Ritzen wil de financiering sterker koppelen aan het aantal diploma’s. Datklinkt mooi, want het geeft jonge universiteiten met een sterk onderwijsprofiel (of: weinig onderzoek) kans om toch nog wat binnen te halen. Maar ook dat kan tegenvallen. Het gaat vergeleken met onderzoek om weinig geld. En, wat erger is, wie nu al goede onderwijsprestaties levert, dreigt juist gestraft te worden.
Paradox
Het klinkt absurd, maar er valt niet aan te ontkomen. Een oud dogma is dat invoering van een nieuw verdeelmodel zonder schokken moet plaatsvinden. Elke instelling zal bij de start dus evenveel geld krijgen als voorheen, en daarna zal de ‘verandering’ in onderwijsprestaties bepalen of men armer of rijker wordt. Het paradoxale gevolg is dat instellingen die die nu al hoge slaagpercentages halen (Maastricht, Tilburg) nauwelijks aan het nieuwe model kunnen verdienen. Juist een universiteit waar nu veel studenten afvallen, heeft nog de ruimte om zijn prestatiebeloning te verhogen.
Misschien loopt het anders. Maar een blik in het eerste Hoger Onderwijs- en Onderzoeksplan, tien jaar geleden uitgebracht door Ritzens voorganger Deetman, laat zien hoe hardnekkig het verschil is tussen rijk en arm. Uit een vergelijking tussen instellingen bleek toen dat Tilburg, Rotterdam en de UvA in 1980 al het minste geld per student kregen. In 1985 was dat nog zo. En twaalf jaar later geldt hetzelfde; alleen heeft Maastricht zich nu door zijn sterk groeiend aantal studenten bij de ‘armen’ gevoegd. Tussentijdse ingrepen van Ritzen – ook het extraatje dit jaar voor Maastricht – zijn slechts druppels op een gloeiende plaat geweest.
Toch is er steeds geprobeerd om tot herverdeling te komen, ook tijdens de grote bezuinigingen van de jaren tachtig. Er is geprobeerd, verschillen in onderzoekskwaliteit te belonen. En jarenlang gold er een Plaatsen-Geld-Model (pgm) dat sterk leek op de prestatiebeloning die Ritzen nu wil invoeren. Maar de verhoudingen zijn er niet ingrijpend door veranderd. Blijkbaar gaat dat niet zo makkelijk.
Misschien moet minister Ritzen of zijn opvolger maar accepteren dat sommige universiteiten – zoals Wageningen en de TU’s – vooral onderzoeksinstituut zijn, terwijl anderen er eigenlijk voor het onderwijs zijn. Maar die laatsten moet je dan ook niet onderwerpen aan strenge onderzoeksbeoordelingen.
Minister Ritzen wil de financiering van de universiteiten baseren op prestaties, dus vooral op diploma’s. Maar grote verschuivingen zal hij ermee niet bereiken
Het nieuwe financieringsidee van Ritzen moet vooral een uitdaging zijn voor kleinere instellingen als Tilburg, Rotterdam en Maastricht. Samen met de Universiteit van Amsterdam krijgen zij, per student, het minste geld. De vraag is of de blijdschap lang zal duren. Al sinds 1980 is er discussie over herverdeling, maar per saldo bleven de ‘rijke’ universiteiten, waaronder Delft, rijk. Waarom zou het nu anders lopen?
Als het om harde guldens gaat, bevat de onderwijsbegroting voor de universiteiten weinig nieuws. Samen krijgen ze 4,3 miljard gulden – ongeveer hetzelfde als vorig jaar. Aleen Maastricht krijgt wat meer, negen miljoen gulden extra vanwege zijn sterk gegroeide aantal studenten. De anderen moeten dat bedrag opbrengen.
Dat er nu weinig verandert, was afgesproken. De budgetten zijn in 1997 en 1998 vrijwel bevroren, in afwachting van een nieuw verdeelmodel dat de minister deze week naar buiten bracht. Zowel in onderwijs als onderzoek wil hij de verdeling van het geld meer baseren op prestaties. Dat klinkt spannend en het werd ook tijd, want op dit moment is de rijkdom wel erg wonderlijk over de universiteiten verdeeld. Zo krijgen Tilburg en Rotterdam per ingeschreven student jaarlijks 15-duizend gulden, terwijl Eindhoven en Wageningen een 50.000 gulden incasseren. Ook de TU’s in Delft en Twente zijn relatief rijk, met 35.000 per student. Andere universiteiten ontlopen elkaar minder, maar toch hebben de UvA en Maastricht met 19 duizend gulden vier mille minder te besteden dan Nijmegen of de VU.
Historisch
Slechts voor een klein deel hebben die verschillen te maken met onderwijs: voor bètastudenten wordt meer betaald, en een groot aantal geslaagden en gepromoveerden levert extra geld op. Maar de bulk van het geld wordt toegewezen voor onderzoek en overige taken (‘verweving’). En die bedragen liggen vast. Ze groeien of krimpen niet mee met het aantal studenten of de onderzoekprestaties. De rijkdom is historisch bepaald.
Geen wonder dat Ritzen hier vanaf wil, maar slaagt hij wel in die opzet? Op het eerste gezicht valt veel te verwachten van het plan om 500 miljoen gulden onderzoekgeld bij de universiteiten weg te halen en door NWO in een landelijke competitie te laten verdelen. Maar het resultaat kon wel eens tegenvallen. De ervaring met de nu nog beperkte competitie van NWO leert dat juist oude, rijke universiteiten er het beste scoren. Waar dit ook aan ligt: als dit met de 500 miljoen gulden gebeurt, zal de relatieve armoede van Tilburg, Maastricht en Rotterdam verder oplopen. Alleen de UvA zou er garen bij spinnen.
Punt twee is de beloning van onderwijsprestaties. Ritzen wil de financiering sterker koppelen aan het aantal diploma’s. Datklinkt mooi, want het geeft jonge universiteiten met een sterk onderwijsprofiel (of: weinig onderzoek) kans om toch nog wat binnen te halen. Maar ook dat kan tegenvallen. Het gaat vergeleken met onderzoek om weinig geld. En, wat erger is, wie nu al goede onderwijsprestaties levert, dreigt juist gestraft te worden.
Paradox
Het klinkt absurd, maar er valt niet aan te ontkomen. Een oud dogma is dat invoering van een nieuw verdeelmodel zonder schokken moet plaatsvinden. Elke instelling zal bij de start dus evenveel geld krijgen als voorheen, en daarna zal de ‘verandering’ in onderwijsprestaties bepalen of men armer of rijker wordt. Het paradoxale gevolg is dat instellingen die die nu al hoge slaagpercentages halen (Maastricht, Tilburg) nauwelijks aan het nieuwe model kunnen verdienen. Juist een universiteit waar nu veel studenten afvallen, heeft nog de ruimte om zijn prestatiebeloning te verhogen.
Misschien loopt het anders. Maar een blik in het eerste Hoger Onderwijs- en Onderzoeksplan, tien jaar geleden uitgebracht door Ritzens voorganger Deetman, laat zien hoe hardnekkig het verschil is tussen rijk en arm. Uit een vergelijking tussen instellingen bleek toen dat Tilburg, Rotterdam en de UvA in 1980 al het minste geld per student kregen. In 1985 was dat nog zo. En twaalf jaar later geldt hetzelfde; alleen heeft Maastricht zich nu door zijn sterk groeiend aantal studenten bij de ‘armen’ gevoegd. Tussentijdse ingrepen van Ritzen – ook het extraatje dit jaar voor Maastricht – zijn slechts druppels op een gloeiende plaat geweest.
Toch is er steeds geprobeerd om tot herverdeling te komen, ook tijdens de grote bezuinigingen van de jaren tachtig. Er is geprobeerd, verschillen in onderzoekskwaliteit te belonen. En jarenlang gold er een Plaatsen-Geld-Model (pgm) dat sterk leek op de prestatiebeloning die Ritzen nu wil invoeren. Maar de verhoudingen zijn er niet ingrijpend door veranderd. Blijkbaar gaat dat niet zo makkelijk.
Misschien moet minister Ritzen of zijn opvolger maar accepteren dat sommige universiteiten – zoals Wageningen en de TU’s – vooral onderzoeksinstituut zijn, terwijl anderen er eigenlijk voor het onderwijs zijn. Maar die laatsten moet je dan ook niet onderwerpen aan strenge onderzoeksbeoordelingen.
Comments are closed.