Volgens journalist en historicus Gerbert van der Aa moeten ingenieurs backpacken in Afrika voordat ze zich op duurzaamheidsprojecten storten. “Anders komen ze berooid terug.” Afgelopen maandag gaf hij een lezing tijdens de opening van het academisch jaar.
‘Jonge ingenieurs die in een Afrikaans land willen werken, moeten er eerst maar een maandje met de bus rondreizen’, zei u tijdens uw toespraak. Vanwaar dit advies?
“Omdat je in Afrika als hulpverlener direct wordt omringd door mensen die je napraten. Mensen die met je willen samenwerken zeggen dat ze het met je eens zijn, over bijvoorbeeld milieuvervuiling. Daar moet dan volgens hen ook wat aan gedaan worden. Maar meestal interesseert het ze helemaal niets. Ze willen alleen met je werken omdat ze hopen dat je ze aan geld en een baan helpt. Als je je dit niet realiseert, word je kaalgeplukt en keer je berooid terug naar Nederland. Afrikanen zijn geen zielige hulpbehoevende mensen. Dat beeld klopt niet. Ze zijn heel berekenend.”
En dus moet je maar gaan backpacken?
“Ja, want het is handiger om eerst met mensen te spreken die niet op je geld uit zijn. Als je bijvoorbeeld in Soedan reist, zullen de mensen die je tegenkomt je waarschijnlijk vertellen dat ze alleen via familie of leden van hun clan aan een baan komen. Uit deze verhalen leer je de machtsverhoudingen kennen en het belang van vriendjespolitiek. Ook valt het je waarschijnlijk op dat het meestal niet de beste mensen zijn die de boel runnen in Afrika.”
U schrijft al meer dan tien jaar verhalen over Noord- en West-Afrika. Wordt u niet cynisch van de vriendjespolitiek en corruptie daar?
“Het is niet altijd makkelijk. Ik heb rare situaties meegemaakt. In Nigeria is het gebruikelijk dat journalisten geld krijgen van de mensen die ze interviewen. Ik kreeg een keer honderd euro van de vrouw van een gouverneur, die haar plan presenteerde voor de ontwikkeling van het gebied waar haar man over regeerde. Ik heb ook een keer meegemaakt dat de Nederlandse ambassade Nederlandse ondernemers had uitgenodigd om een persconferentie te geven. De journalisten die daarop af waren gekomen waren woedend omdat ze alleen maar hapjes kregen en geen geld.”
Journalisten lijken dus makkelijk om te kopen in Nigeria. Is dit ook iets waar westerse ondernemers en ontwikkelingswerkers rekening mee moeten houden?
“Ja. Want als jij een politieagent geen steekpenning geeft, kan die agent een journalist een stuk laten schrijven waarin staat dat jij meisjes verkracht.”
Tijdens uw lezing vertelde u dat een westerling zich moet aanpassen aan de gewoontes in Afrika. Afrikanen zouden zich niet aan jou moeten aanpassen. Maar op deze manier kun je daar toch geen project beginnen?
“Als je heel lang in Afrika werkt, kun je misschien wat kleine dingen veranderen. In landen als Kenia en Tanzania zitten bijvoorbeeld veel Nederlandse bloemkwekers. Zij hebben goed begrepen hoe ze in Afrika moeten werken. Ze nodigen vaak belangrijke mensen uit en overstelpen ze met cadeaus om ze te vriend te houden. Ze geven dus inderdaad een beetje toe aan corruptie, maar in de loop der jaren kunnen ze de wijze waarop daar zaken worden gedaan wel ter discussie stellen. Maar je moet je eisen niet te hoog stellen. Dat leidt alleen maar tot frustratie.”
Een Delftse alumnus probeerde een paar jaar geleden op een duurzame manier een houtzagerij te runnen in Tanzania. Het ging goed totdat illegale houtzagerijen de boswachters omkochten waarna ze zijn bos konden leegroven. Na anderhalf jaar hield hij het voor gezien. Staan dergelijke corruptie gerelateerde doemscenario’s ook de studenten te wachten van de stichting Students4Sustainability, die onder andere een ecologisch hotel willen opzetten in Somalië?
“Bij dit soort projecten is het handig als ingenieurs samenwerken met antropologen die inzien hoe de samenleving werkt. Daarnaast moet je realistisch zijn. Je kunt niet in een paar jaar tijd een goed lopend project opzetten. Je moet minstens tien jaar in een gebied verblijven. Maar ja, de meeste mensen willen hoogstens een paar jaar ergens werken. Je leven opofferen aan Afrika. Dat is de enige manier.”
U bent sceptisch over ontwikkelingshulp. Komt u wel eens projecten tegen die werken?
“Ik ben in Niger een keer een paar landbouwkundig ingenieurs uit Scandinavië tegengekomen. Zij wilden bomen planten om de verwoestijning tegen te gaan. Maar de Afrikanen zagen daar het nut niet van in. Dus niemand volgde hun voorbeeld. Die Scandinaviërs zijn ook gierst gaan verbouwen. Jaren later zagen de Afrikanen dat het gierst beter groeide tussen de bomen en toen zijn zij ze ook maar gaan planten. Die ingenieurs wachtten dus totdat de Afrikanen zelf bij hen om hulp kwamen vragen omdat ze gezien hadden dat er geld te verdienen viel met het planten van die bomen. Wachten totdat mensen zelf naar je toe komen voor hulp en ze pas helpen als ze zelf ook bereid zijn geld te investeren. Ook dat zijn belangrijke voorwaarden om ontwikkelingshulp te laten slagen.”
Heeft u nog meer tips voor westerse Samaritanen?
“Een van de belangrijkste voorwaarden waar duurzame hulp aan moet voldoen, is dat Afrikanen leiding nemen en zelf projecten uitvoeren. Je moet voorkomen dat Afrikanen het gevoel krijgen dat een koloniale westerling de baas komt spelen.
Dit heb ik onlangs gezien bij een Zuid-Soedanese krant die gesteund wordt door de Nederlandse hulporganisatie ICCO. In het colofon stonden alleen maar Soedanese namen, maar toen ik de redactie bezocht, bleek dat in werkelijkheid een blanke Nederlander de leiding had. Hij gaf zo paternalistisch leiding, dat een paar weken later grote ruzie ontstond, waarna de Nederlander halsoverkop vluchtte. Voordat hij het land verliet, had hij aangifte gedaan bij de politie van diefstal uit de kas. Hij is daar toen zelf een tijdje voor opgesloten.”
Je hoort vaak het verwijt dat ingenieurs proberen hightech oplossingen te bedenken voor Afrikaanse problemen, waar de Afrikanen zelf niet op zitten te wachten.
“Klopt. Waterpompen zijn een bekend voorbeeld. Die dingen worden door westerse organisaties neergezet, maar als ze kapot gaan kan niemand ze repareren. De organisatie die de pomp heeft aangelegd, is meestal al lang weer vertrokken. Onderdelen zijn nergens te krijgen, of stiekem verkocht door degene die ze zou beheren. Vandaar dat het vaak beter is om gewoon het traditionele systeem met een touw en een emmer in stand te houden. Een gebroken touw is makkelijker te vervangen dan een onderdeel van een kapotte pomp.”
Wat zijn hoopgevende ontwikkelingen in Afrika?
“Wat ik erg hoopgevend vind is dat er in Nigeria een industriële revolutie gaande is. Toen ik laatst met mijn oude Toyota door Niger reed had ik nieuwe lagers nodig. Een paar jaar geleden zouden die nog uit China geïmporteerd zijn, maar ditmaal kwamen ze uit Nigeria. Dat land volgt het voorbeeld van China en maakt ontzettend veel nepartikelen. Nepauto-onderdelen, nepkleding, noem maar op. Oké, misschien zijn die lagers al na vijfduizend kilometer stuk, maar ze kosten slechts een paar euro. Dus dan zetten we er gewoon weer nieuwe in. Continu je eigen auto repareren vindt men in Afrika geen probleem. Zelf houd ik er ook erg van om met houtje-touwtjetechnieken mijn auto aan de gang te houden. Wat dat betreft ben ik erg Afrikaans.”
Dus Nigeria trekt zich uit het slop door nepartikelen te maken?
“Dat klinkt misschien een beetje gek. Maar het is wel een economische sprong voorwaarts.”
(Foto’s: Sam Rentmeester/FMAX)
WIE IS GERBERT VAN DER AA
Gerbert van der Aa (1968) is historicus en journalist. Twintig jaar geleden studeerde hij drie maanden industrieel ontwerpen in Delft. Maar de studie boeide hem niet. “Voor mijn eerste opdracht moest ik een barbecue ontwerpen die in hoogte verstelbaar was. Wat kon mij dat nou interesseren? Ik barbecue thuis of in Afrika met keien op de grond.”
Hij ging geschiedenis studeren aan de Universiteit van Amsterdam, met als specialisatie Afrika en het Midden-Oosten. Sinds zijn afstuderen schrijft hij reisverhalen en journalistieke stukken over Noord- en West-Afrika voor onder meer NRC Handelsblad en Elsevier. Ook schreef hij twee boeken over Afrika: ‘Nigeriaanse toestanden’ (2005) en ‘Dwars door Soedan’ (2007), dat deze maand is verschenen. Van der Aa woont samen en heeft twee kinderen.
‘Jonge ingenieurs die in een Afrikaans land willen werken, moeten er eerst maar een maandje met de bus rondreizen’, zei u tijdens uw toespraak. Vanwaar dit advies?
“Omdat je in Afrika als hulpverlener direct wordt omringd door mensen die je napraten. Mensen die met je willen samenwerken zeggen dat ze het met je eens zijn, over bijvoorbeeld milieuvervuiling. Daar moet dan volgens hen ook wat aan gedaan worden. Maar meestal interesseert het ze helemaal niets. Ze willen alleen met je werken omdat ze hopen dat je ze aan geld en een baan helpt. Als je je dit niet realiseert, word je kaalgeplukt en keer je berooid terug naar Nederland. Afrikanen zijn geen zielige hulpbehoevende mensen. Dat beeld klopt niet. Ze zijn heel berekenend.”
En dus moet je maar gaan backpacken?
“Ja, want het is handiger om eerst met mensen te spreken die niet op je geld uit zijn. Als je bijvoorbeeld in Soedan reist, zullen de mensen die je tegenkomt je waarschijnlijk vertellen dat ze alleen via familie of leden van hun clan aan een baan komen. Uit deze verhalen leer je de machtsverhoudingen kennen en het belang van vriendjespolitiek. Ook valt het je waarschijnlijk op dat het meestal niet de beste mensen zijn die de boel runnen in Afrika.”
U schrijft al meer dan tien jaar verhalen over Noord- en West-Afrika. Wordt u niet cynisch van de vriendjespolitiek en corruptie daar?
“Het is niet altijd makkelijk. Ik heb rare situaties meegemaakt. In Nigeria is het gebruikelijk dat journalisten geld krijgen van de mensen die ze interviewen. Ik kreeg een keer honderd euro van de vrouw van een gouverneur, die haar plan presenteerde voor de ontwikkeling van het gebied waar haar man over regeerde. Ik heb ook een keer meegemaakt dat de Nederlandse ambassade Nederlandse ondernemers had uitgenodigd om een persconferentie te geven. De journalisten die daarop af waren gekomen waren woedend omdat ze alleen maar hapjes kregen en geen geld.”
Journalisten lijken dus makkelijk om te kopen in Nigeria. Is dit ook iets waar westerse ondernemers en ontwikkelingswerkers rekening mee moeten houden?
“Ja. Want als jij een politieagent geen steekpenning geeft, kan die agent een journalist een stuk laten schrijven waarin staat dat jij meisjes verkracht.”
Tijdens uw lezing vertelde u dat een westerling zich moet aanpassen aan de gewoontes in Afrika. Afrikanen zouden zich niet aan jou moeten aanpassen. Maar op deze manier kun je daar toch geen project beginnen?
“Als je heel lang in Afrika werkt, kun je misschien wat kleine dingen veranderen. In landen als Kenia en Tanzania zitten bijvoorbeeld veel Nederlandse bloemkwekers. Zij hebben goed begrepen hoe ze in Afrika moeten werken. Ze nodigen vaak belangrijke mensen uit en overstelpen ze met cadeaus om ze te vriend te houden. Ze geven dus inderdaad een beetje toe aan corruptie, maar in de loop der jaren kunnen ze de wijze waarop daar zaken worden gedaan wel ter discussie stellen. Maar je moet je eisen niet te hoog stellen. Dat leidt alleen maar tot frustratie.”
Een Delftse alumnus probeerde een paar jaar geleden op een duurzame manier een houtzagerij te runnen in Tanzania. Het ging goed totdat illegale houtzagerijen de boswachters omkochten waarna ze zijn bos konden leegroven. Na anderhalf jaar hield hij het voor gezien. Staan dergelijke corruptie gerelateerde doemscenario’s ook de studenten te wachten van de stichting Students4Sustainability, die onder andere een ecologisch hotel willen opzetten in Somalië?
“Bij dit soort projecten is het handig als ingenieurs samenwerken met antropologen die inzien hoe de samenleving werkt. Daarnaast moet je realistisch zijn. Je kunt niet in een paar jaar tijd een goed lopend project opzetten. Je moet minstens tien jaar in een gebied verblijven. Maar ja, de meeste mensen willen hoogstens een paar jaar ergens werken. Je leven opofferen aan Afrika. Dat is de enige manier.”
U bent sceptisch over ontwikkelingshulp. Komt u wel eens projecten tegen die werken?
“Ik ben in Niger een keer een paar landbouwkundig ingenieurs uit Scandinavië tegengekomen. Zij wilden bomen planten om de verwoestijning tegen te gaan. Maar de Afrikanen zagen daar het nut niet van in. Dus niemand volgde hun voorbeeld. Die Scandinaviërs zijn ook gierst gaan verbouwen. Jaren later zagen de Afrikanen dat het gierst beter groeide tussen de bomen en toen zijn zij ze ook maar gaan planten. Die ingenieurs wachtten dus totdat de Afrikanen zelf bij hen om hulp kwamen vragen omdat ze gezien hadden dat er geld te verdienen viel met het planten van die bomen. Wachten totdat mensen zelf naar je toe komen voor hulp en ze pas helpen als ze zelf ook bereid zijn geld te investeren. Ook dat zijn belangrijke voorwaarden om ontwikkelingshulp te laten slagen.”
Heeft u nog meer tips voor westerse Samaritanen?
“Een van de belangrijkste voorwaarden waar duurzame hulp aan moet voldoen, is dat Afrikanen leiding nemen en zelf projecten uitvoeren. Je moet voorkomen dat Afrikanen het gevoel krijgen dat een koloniale westerling de baas komt spelen.
Dit heb ik onlangs gezien bij een Zuid-Soedanese krant die gesteund wordt door de Nederlandse hulporganisatie ICCO. In het colofon stonden alleen maar Soedanese namen, maar toen ik de redactie bezocht, bleek dat in werkelijkheid een blanke Nederlander de leiding had. Hij gaf zo paternalistisch leiding, dat een paar weken later grote ruzie ontstond, waarna de Nederlander halsoverkop vluchtte. Voordat hij het land verliet, had hij aangifte gedaan bij de politie van diefstal uit de kas. Hij is daar toen zelf een tijdje voor opgesloten.”
Je hoort vaak het verwijt dat ingenieurs proberen hightech oplossingen te bedenken voor Afrikaanse problemen, waar de Afrikanen zelf niet op zitten te wachten.
“Klopt. Waterpompen zijn een bekend voorbeeld. Die dingen worden door westerse organisaties neergezet, maar als ze kapot gaan kan niemand ze repareren. De organisatie die de pomp heeft aangelegd, is meestal al lang weer vertrokken. Onderdelen zijn nergens te krijgen, of stiekem verkocht door degene die ze zou beheren. Vandaar dat het vaak beter is om gewoon het traditionele systeem met een touw en een emmer in stand te houden. Een gebroken touw is makkelijker te vervangen dan een onderdeel van een kapotte pomp.”
Wat zijn hoopgevende ontwikkelingen in Afrika?
“Wat ik erg hoopgevend vind is dat er in Nigeria een industriële revolutie gaande is. Toen ik laatst met mijn oude Toyota door Niger reed had ik nieuwe lagers nodig. Een paar jaar geleden zouden die nog uit China geïmporteerd zijn, maar ditmaal kwamen ze uit Nigeria. Dat land volgt het voorbeeld van China en maakt ontzettend veel nepartikelen. Nepauto-onderdelen, nepkleding, noem maar op. Oké, misschien zijn die lagers al na vijfduizend kilometer stuk, maar ze kosten slechts een paar euro. Dus dan zetten we er gewoon weer nieuwe in. Continu je eigen auto repareren vindt men in Afrika geen probleem. Zelf houd ik er ook erg van om met houtje-touwtjetechnieken mijn auto aan de gang te houden. Wat dat betreft ben ik erg Afrikaans.”
Dus Nigeria trekt zich uit het slop door nepartikelen te maken?
“Dat klinkt misschien een beetje gek. Maar het is wel een economische sprong voorwaarts.”
(Foto’s: Sam Rentmeester/FMAX)
WIE IS GERBERT VAN DER AA
Gerbert van der Aa (1968) is historicus en journalist. Twintig jaar geleden studeerde hij drie maanden industrieel ontwerpen in Delft. Maar de studie boeide hem niet. “Voor mijn eerste opdracht moest ik een barbecue ontwerpen die in hoogte verstelbaar was. Wat kon mij dat nou interesseren? Ik barbecue thuis of in Afrika met keien op de grond.”
Hij ging geschiedenis studeren aan de Universiteit van Amsterdam, met als specialisatie Afrika en het Midden-Oosten. Sinds zijn afstuderen schrijft hij reisverhalen en journalistieke stukken over Noord- en West-Afrika voor onder meer NRC Handelsblad en Elsevier. Ook schreef hij twee boeken over Afrika: ‘Nigeriaanse toestanden’ (2005) en ‘Dwars door Soedan’ (2007), dat deze maand is verschenen. Van der Aa woont samen en heeft twee kinderen.
Comments are closed.