De Delftse filosofe Sabine Roeser presenteerde afgelopen maandag haar boek ‘Emotions and Risky Technologies’. “Het is onder ingenieurs niet gebruikelijk om prat te gaan op je emoties, dus moeten we opnieuw bedenken wat de ideale ingenieur is.
Hij moet niet alleen goed zijn met cijfers, maar ook zijn morele emoties de ruimte kunnen geven.”
WIE IS SABINE ROESER?
Naast haar onderzoek, waarvoor Roeser (1970) steeds weer prestigieuze subsidies binnensleept, is zij onder meer managing director van het 3TU Centre for Ethics and Technology. Ze is trots op de subsidie die het centrum vorig jaar kreeg voor een nieuwe graduate school, een combinatie van een masteropleiding en een promotieonderzoek. Die is in september met vier studenten van start gegaan. “Het is best een pittige klus om zoiets te regelen met drie verschillende instituties met verschillende belangen. Je moet recht doen aan ieders interesses, een onderwijsprogramma opzetten waar de verschillende onderzoeksrichtingen in terugkomen en je moet studenten selecteren.” De drie universiteiten vullen elkaar aan, zegt Roeser, die binnenkort naast haar Delftse aanstelling Socrates-hoogleraar wordt in Twente. “Er is veel overlap, maar de zwaartepunten zijn anders. In Eindhoven doen ze veel aan risicofilosofie. In Delft gaat het veel over value sensitive design en verantwoordelijkheid en technologie. Twente betrekt de filosofische antropologie bij de techniekfilosofie. Het is mooi als we promovendi een zo breed mogelijke, state of the art basis mee kunnen geven in plaats van dat we elkaar gaan beconcurreren.” Roeser is getrouwd en heeft twee kinderen (3 en 5).
Je nieuwe boek is een afsluiting van je veni-onderzoek naar de rol van morele emoties op de beoordeling van technologieën.
“Dit boek komt voort uit een congres uit 2007, dat ik heb georganiseerd omdat ik erachter was gekomen dat ik als enige filosoof bezig was met morele emoties en risico. Ik heb filosofen, psychologen en andere ethici uitgenodigd om een nieuw onderzoeksgebied krachtig neer te zetten. De artikelen die daaruit zijn voortgekomen, zijn nu gebundeld.”
Volstond het bestaande psychologische onderzoek naar emoties en risico niet?
“In hun artikelen en boeken doen psychologen en sociologen vaak boude theoretische claims, gebaseerd op simplistische filosofische stellingen. Kijk ik als filosoof naar die claims, dan denk ik: ‘ho ho, wacht eens even, hier is juist een enorm debat over gaande’. Neem de stellingen ‘rede en emotie zijn twee heel verschillende dingen’ of ‘alle waarden zijn subjectief’. Veel emotiefilosofen zeggen tegenwoordig dat emoties een bron van praktische rationaliteit zijn. En de meeste ethici gaan uit van enige objectiviteit van waarden. Je kunt filosofie niet vervangen door empirisch onderzoek, want je beantwoordt verschillende vragen. Als je wilt weten wat de bevolking ergens van vindt, dan moet je een enquête houden. Als je wilt weten wat mensen eigenlijk zouden moeten vinden, dan moet je ethisch nadenken. Voor empirische wetenschappers is dat heel erg gek en vervreemdend.”
Hoe weet je dat waarden niet subjectief zijn?
“Dat kun je niet echt weten. Het vervelende van filosofie is, dat je dingen niet kunt bewijzen. Toch kun je er door filosofisch te redeneren achter komen tot welke conclusies bepaalde veronderstellingen leiden. Vervolgens bepaal je of je ze aannemelijk acht. Stel dat waarden inderdaad subjectief zijn, dan zou een racist of een seksist evenveel recht van spreken hebben als iemand die zegt dat alle mensen gelijkwaardig zijn.”
Er zijn culturen waar dat zo is.
“Wel degelijk. Tot dertig, veertig jaar geleden was elke samenleving seksistisch. Maar je haalt de angel uit de ethiek als je zegt dat het allemaal subjectief is wat je van ethiek vindt. Het idee achter de ethiek is juist dat je kritiek probeert uit te oefenen, dat je erachter probeert te komen wat de juiste manier is om met andere mensen om te gaan. Als je bij voorbaat stelt dat er geen goed antwoord is omdat alles subjectief is, dan hoef je er niet eens meer over na te denken.”
Heb je een lijstje van de waarden die voor alle mensen gelden?
“Onder ethici bestaat grote consensus over waarden als rechtvaardigheid, gelijkwaardigheid, autonomie en basale levensbehoeften waar ieder mens recht op heeft zoals toegang tot schoon drinkwater, vrijheidsrechten of een opleiding.”
Het barst in Delft van de empirische wetenschappers.
“Zij zouden emoties zoals inlevingsvermogen, sympathie, compassie en empathie een belangrijke rol moeten laten spelen bij de ontwikkeling van risicovolle technologie. Mijn vorige onderzoeksproject ging over de morele emoties van experts. Ik heb net een artikel gepubliceerd met de stelling dat we emotionele ingenieurs nodig hebben. Je kunt zeggen: laat ingenieurs hun technologieën maken en dan kan de samenleving beslissen of die goed zijn. Maar dat is mosterd na de maaltijd. Het is veel verstandiger om te kijken of je niet meteen rekening kunt houden met morele overwegingen. Wij noemen dat value sensitive design: de goede kanten van een technologie behouden en proberen de slechte kanten te minimaliseren. Uit onderzoek waarbij ethici meelopen met ingenieurs blijkt dat zij negatieve gevolgen kunnen opsporen waar onderzoekers zich niet bewust van zijn.”
Kun je een voorbeeld noemen?
“In een artikel in mijn boek beschrijft Simone van der Burg uit Twente haar casestudy van Twentse ingenieurs. Die ontwikkelden een apparaat waarmee je met lichtstraling door de huid de bloedsuikerwaarde kunt meten. Patiënten met suikerziekte hoeven dan geen bloed meer te prikken. Een prachtig instrument, maar uit een literatuuronderzoek van Van der Burg bleek dat het alleen maar werkt op een blanke huid. Tegelijkertijd komt suikerziekte alleen al in Nederland veel voor onder de Marokkaanse bevolking. Dat maakt het in ieder geval de moeite waard om over aanpassingen na te denken. Of over het opzetten van een onderzoeksprogramma voor mensen die geen blanke huid hebben. Want het is natuurlijk gek om een soort blanke technologie te ontwikkelen.”
Naast iedere ingenieur een ethicus?
“Dat zou jammer zijn. Alle mensen hebben het vermogen tot morele reflectie en het aanspreken van morele emoties. Het is onder ingenieurs niet gebruikelijk om prat te gaan op je emoties, dus moeten we opnieuw bedenken wat de ideale ingenieur is. Hij moet niet alleen goed zijn met cijfers, maar ook zijn morele emoties de ruimte kunnen geven Dat vereist dat daar aandacht voor is in de opleiding. Gelukkig zijn er hier in Delft ethiekvakken, die mijn collega’s en ik verzorgen, maar ook daarin ligt de nadruk op een rationele benadering. Het zou goed zijn als je door literatuurvakken, of aandacht voor film of toneel, de emotionele verbeeldingscapaciteiten en het inlevingsvermogen van studenten kunt ontwikkelen. Een afgestudeerde is pas een intellectueel als hij op zijn minst een paar goede romans heeft gelezen.”
Had jouw denkwijze de ontwerpers van de kernbom op andere gedachten kunnen brengen?
“Dat is een mooi voorbeeld. Bij betrokkenen die later zijn geïnterviewd zie je de wroeging, de twijfel. Ik wil die mensen niet met een opgeheven vinger benaderen, want het waren moeilijke, dramatische tijden. Maar als capaciteiten als inlevingsvermogen eerder meer ruimte hadden gekregen, was het wellicht anders gelopen. Dan hadden de bedenkers misschien eerder gedacht: ‘als we dit gebruiken worden er hele steden weggevaagd. Daarmee winnen we misschien de oorlog, maar heel veel onschuldige mensen zijn wel dood’.”
Voor wie is je nieuwe boek bedoeld? Voor wetenschappers of voor beleidsmakers?
“Voor beiden. Mijn veni-project ging over de vraag waarom emoties van leken belangrijk zijn. Mijn daarop volgende nias-project ging vooral over de emoties van experts. Het vidi-project dat ik in juli ben begonnen betreft morele emoties over risico’s in politieke besluitvorming. Ik wil een politieke filosofie ontwikkelen waarin het rationalisme van nu wordt vervangen door een emotioneel ideaal. Ik kan me voorstellen dat de politiek nu op twee manieren reageert: of emoties worden weggewuifd als niet ter zake doende, of men besluit te stoppen met een technologie omdat mensen bang zijn. Ik zeg: praat juist over die angsten, vraag waar iemand precies bang voor is, welke redenen hij voor zijn angst kan articuleren. Gebruik emoties als beginpunt van discussie en niet als eindpunt.”
Willen beleidsmakers wel doorvragen? Dat maakt hun werk een stuk ingewikkelder.
“Dat klopt, maar je krijgt op deze manier wel betere morele oordelen over technologie. Idealiter zou een bestuurder dat wenselijk moeten vinden. Daarnaast verklein je de kloof, omdat je die zogenaamd emotionele leken nu werkelijk serieus neemt. Politici en beleidsmakers horen in een democratie een moreel debat op te zetten. Ze zijn geen doorgeefluik van wetenschappers en ze moeten zich ook niet laten leiden door ongefundeerde angsten. Als emoties echt de ruimte krijgen, zullen leken ontvankelijker zijn voor argumenten en inzichten van experts.”
Het moet moeilijk zijn voor een expert als anderen een mening hebben over zijn vakgebied, zonder dat ze kennis van zaken hebben. Dat irriteert. En dat leidt ertoe dat experts emoties van anderen wegwuiven.
“De irritatie kan ik me voorstellen, de reactie die daarop volgt niet. Die komt voort uit het idee dat het publiek irrationeel is en de expert rationeel. Maar dat vergroot de kloof alleen maar. Natuurlijk, risico’s hebben een kwantitatieve dimensie, maar ook een morele, omdat ze het welzijn van mensen kunnen aantasten. Ingenieurs en wetenschappers zijn experts van de technische dimensie. Maar ten aanzien van de morele dimensie van risico’s zijn we allemaal potentiële experts.”
Toch lijken leken angstiger voor de risico’s van technologie dan wetenschappers.
“Uit psychologische studies blijkt dat leken inderdaad vaak emotioneel reageren op technologische risico’s. Maar vraag je ze wat ze onder risico verstaan, dan komen er heel veel punten naar boven, meer dan waar de experts mee rekening houden. Daarom schatten leken risico’s vaak hoger in, niet omdat ze er niks van begrijpen. Uit onderzoek is een lijst van achttien aspecten naar voren gekomen die relevant zijn. Een belangrijk aspect is bijvoorbeeld een oneerlijke verdeling van risico’s en baten van een technologie in de samenleving. Ook blijkt het van belang of er beschikbare alternatieven zijn voor een technologie. Amerika is ingericht op autogebruik. Het is moeilijk om daar de auto te laten staan, zelfs als je weet dat dat beter zou zijn.”
For many non-EU international students especially, the idea of squatting – claiming somebody else’s legal property as your own – must strike them as odd if not suicidal – what happens when the building’s owner shows up in black Mercedes with ten of his baseball bat wielding henchmen in tow, a Russian student might ask?
In the Netherlands, at least, squatters (or krakers, in Dutch) currently enjoy widespread protections under Dutch law. Squatting is the act of occupying an abandoned or unoccupied building that the squatter doesn’t own, rent or otherwise have permission to use. Squatting is widespread in many urban areas throughout Europe, particularly in urban areas that are decaying in physical, social and legislative ways.
Squatting as a movement dates back to 1649, during a time of social unrest in England, when a group known as the ‘Diggers’ took over and cultivated vacant lands in Surrey, Buckinghamshire and Kent. The Diggers’ motto was: ‘the poorest man has as true, title and just right to the land as the richest man’. Needless to say, wealthy local landowners disagreed, hiring thugs to beat the Diggers and drive them off the land. The Digger colony was eventually abandoned, but the idea from which the modern squatting movement stems was born.
In the years following the Second World War, the squatting movement began to grow and evolve across Europe. Today, the Netherlands remains one of Europe’s most squatter-friendly countries, with many residential squats in cities like Leiden, Rotterdam, Groningen and Amsterdam. In some cases, Dutch squatters have managed to forestall eviction from their squats for years; for example, Rotterdam’s Poortgebouw was a squat for nearly three decades before finally becoming legalized.
The law regarding squatting in the Netherlands states that if a building has stood vacant for one year, it can be legally squatted, although would-be squatters may not enter the building by force – i.e. breaking a lock. Once a building has been squatted, the squatters must inform the buildings’ owners and also invite the police in for an inspection. A bed, chair, table and a working lock on the door is all that is required to prove a building is indeed being inhabited by squatters.
Ban
According to Hein de Haan, a Dutch architect, urbanist and teacher at TU Delft’s faculty of Architecture, who is also a former squatter himself, there is a scarcity of affordable real estate in the Netherlands, especially for artists and business-starters, and squatting offers a solution, especially when it’s regulated. De Haan argues that squatting can stimulate urban dynamics, as buildings are no longer left unused on a city scale, having either been redeveloped by their owners (to prevent squatting) or directly reused by squatters. De Haan: “Squatting encourages people, keeps them alert and compels owners and squatters to negotiate towards more affordable square meters.”
The roots of squatting legalization in the Netherlands date back to 1971, when the Dutch Supreme Court ruled that the concept of domestic peace (huisvrede – meaning a residence cannot be entered without the current user’s permission) also applied to squatters. Since then, a building’s owner must take squatters to court in order to evict them.
In 1994 a law passed making it illegal to squat buildings that were empty for less than one year. In 2006, a parliamentary effort to ban squats failed. But in 2009, some center-right Dutch politicians are once again pushing to ban squatting. “Squatters are just people too, there are good ones and bad ones”, De Haan says. “It’s difficult to defend all squatters, but a squatting ban goes much too far.”
An example of a squat currently in action is the building directly in front of BK-City, the TU’s faculty of Architecture, which was squatted by Dutch students from various universities, including TU Delft.
“I wouldn’t say that squatting is good or bad, but something beyond”, said one of the squatters, Jan K., who requested his real name not be used. “Our aim in squatting is to create autonomous social centers, like cafés, bars, libraries… places where people can meet and experience life. For us it’s like a political movement to fight against the fact that there are lots of empty buildings around the city, yet there’s a big shortage of affordable housing for students.”
As for the fate of the squat on the TU Delft campus, the current squatters have agreed to move out of the building in December, when the building will be redeveloped by its owner. “But we’ll squat somewhere else”, Jan says. “We’ll never stop squatting, even if government makes it illegal!”
Anti-kraak
In a typically Dutch, pragmatic way, a middle-ground was found on squatting called anti-kraak (anti-squat), which recognizes that there’s a housing shortage that empty buildings can help alleviate, yet also protects the owners’ legal rights to their properties. Anti-kraak agencies fill all types of empty buildings with anti-kraak tenants who sign contracts stipulating that they’ll promptly vacate the premises when a decision is taken to sell, renovate or demolish a particular building. It’s a win-win situation for the buildings’ owners, whose buildings are no longer empty and vulnerable to being squatted, and for anti-kraak tenants, who get inexpensive places to live for months or years. Living anti-kraak is especially popular among students, because they’re able to move into buildings on short notice. Anti-kraak housing agencies are found in most large Dutch cities, or by googling anti-kraak plus the name of the city where you’d like to live. Ad Hoc is one the largest Dutch companies providing anti-kraak housing. Most anti-kraak housing sites are in Dutch only, so non-Dutch speakers will need help registering at the various sites.

Comments are closed.