Nanotechnologie is uit de laboratoria en begonnen aan zijn ‘socio-techno-culturele’ opmars. Tijd voor de wetenschap om zich te bezinnen.
Als het grote publiek met een nieuwe technologie wordt geconfronteerd, reageert het achtereenvolgens met ‘wow!’ en ‘yuck!’. Ziehier de uiterst eenvoudige en aantrekkelijke theorie van Kristen Kulinowski van Rice University in Houston (Texas). Zij is een van de wetenschappers die hun licht laten schijnen over de toekomst van de nanotechnologie.
Als een nieuwe vrucht van technologie of wetenschap de buitenwacht bereikt, is de eerste reactie er een van enthousiasme. Dat het mogelijk is in een flintertje silicium een hele computer onder te brengen, uit een klont zwaar metaal energie voor een hele stad te halen of vorstbestendige tomaten te kweken: in eerste instantie lijkt het geweldig. Universiteiten doen verwoede pogingen om aan te sluiten bij de nieuwe ontwikkelingen, beurskoersen schieten omhoog, en op de koffietafels van de modegevoelige grotestadsbewoners komen dure fotoboeken over de nieuwe doorbraak te liggen. Dat is het ‘wow’-effect.
Maar voordat het enthousiasme goed en wel doordringt tot de grote massa, is de stemming bij de voorhoede alweer omgeslagen: computers ter grootte van een pinknagel bedreigen de privacy, afval blijkt een wel heel naar bijproduct van de nieuwe energievoorziening, en gentherapie betekent niet alleen genezing van erfelijke ziekten, maar evenzeer de mogelijkheid om nieuwe supermensen te fokken. Dat is het ‘yuck’-effect. Je kunt er vergif op innemen dat het vroeg of laat ook de brede massa in zijn greep zal krijgen. En als de grote massa, met al zijn irrationele luimen, zich ervan afwendt, zeg dan maar dag tegen je nieuwe technologie.
Dit scenario heeft zich voorgedaan bij praktisch iedere nieuwe technologie van na de Tweede Wereldoorlog: kernenergie, micro-elektronica, internet, biotechnologie. Het zou een wonder zijn als hetzelfde zou uitblijven bij de eerstvolgende doorbraak: nanotechnologie. Daar overheerst nu nog het ‘wow’: wat zou het niet mooi zijn als we over een paar jaar een nanorobot onze bloedbaan konden insturen om de kankercellen tussen de gezonde cellen vandaan te peuteren. In Amerika hebben ze een turbine gemaakt die kleiner is dan een mensenhaar, en zelfreinigend vensterglas met een nanolaagje schijnt zelfs al verkrijgbaar te zijn.
Maar in de reputatie van nanotechnologie zijn de eerste haarscheurtjes al zichtbaar. Zou de ‘grijze smurrie’ niet een eigen wil kunnen gaan ontwikkelen en de mensheid van zijn voetstuk kunnen stoten? Wat gebeurt er als er nanobuisjes . harder en scherper dan asbest . in je longen terechtkomen? En zijn nanodeeltjes wel afbreekbaar, of zadelen we de komende generaties weer eens op met een probleem waar we nu even geen oplossing voor weten?
Over deze kwesties werd in april 2004 aan de universiteit van Surrey, in het Engelse Twickenham, een symposium opgezet door hoogleraar medische ethiek Geoffrey Hunt. Daar werd nanotechnologie werkelijk van alle kanten tegen het licht gehouden. Het leidde uiteindelijk tot een oerdegelijke bundel gezaghebbende verhandelingen, samengesteld door Hunt en de Canadese socioloog Michael Mehta.
In het boek buigen zeer uiteenlopende geleerden zich over nanotechnologie: niet alleen gevestigde namen uit het vakgebied zelf (van wie Eric Drexler de bekendste is) maar ook psychologen, sociologen, historici, theologen en zelfs een spijsverteringsdeskundige. De auteurs komen vanuit de hele wereld, met als in het oog lopende kristallisatiepunten Japan en Canada. Een Nederlandse auteur zit er niet bij.
De geschiedenis van de nanotechnologie . het staat wel een dozijn keer genoemd in het overigens prima leesbare boek . begint met de befaamde Richard Feynman, die al in 1959 voorspelde hij dat het uiteindelijk mogelijk zou zijn om afzonderlijke atomen te manipuleren. In 1986 kreeg het begrip bredere bekendheid door een boek van Eric Drexler. Deze opperde dat nanostructuren gemaakt kunnen worden door andere nanostructuren, de assemblers. Er zouden zelfs assemblers denkbaar zijn die een kopie van zichzelf maken: de nanoreplicators. Met deze gedachte-exercitie opende Drexler een doos van Pandora. Stel je immers maar eens voor wat er zou kunnen gebeuren: voor je het weet heb je een nieuwe, parasitische levensvorm. Anderen hebben later (vergeefs) beweerd dat nanoreplicators principieel onmogelijk zouden zijn. Maar toen had romanschrijver Michael Crichton zijn eerste horrorscenario al op papier gezet (‘Prooi’, uit 2002).
Behalve de potentiële gevaren zijn er natuurlijk ook de kansen. Europa, met zijn neiging om risico’s te vermijden in plaats van ze tegemoet te treden, is voorzichtig. Zullen de Verenigde Staten, Japan en straks China en India, het oude continent op achterstand zetten? Het boek gaat uitvoerig in op de stimuleringsmaatregelen van de 25 EU-landen, maar ook op de ingewikkelde uitbreidingen van regelingen die zich uitstrekken van octrooiverlening tot milieubescherming. Hunt waarschuwt voor een achterblijvend Europa, maar ziet anderzijds ook kansen.
Wie wil meepraten over de toekomst van de nanotechnologie zal niet om dit boek heen kunnen.
@01 infoblokje:Geoffrey Hunt en Michael Mehta (ed.): Nanotechnology . Risk, Ethics and Law. Earthscan, Londen, 2006. ISBN: 9781844073580. 296 p., € 57,95.
Als het grote publiek met een nieuwe technologie wordt geconfronteerd, reageert het achtereenvolgens met ‘wow!’ en ‘yuck!’. Ziehier de uiterst eenvoudige en aantrekkelijke theorie van Kristen Kulinowski van Rice University in Houston (Texas). Zij is een van de wetenschappers die hun licht laten schijnen over de toekomst van de nanotechnologie.
Als een nieuwe vrucht van technologie of wetenschap de buitenwacht bereikt, is de eerste reactie er een van enthousiasme. Dat het mogelijk is in een flintertje silicium een hele computer onder te brengen, uit een klont zwaar metaal energie voor een hele stad te halen of vorstbestendige tomaten te kweken: in eerste instantie lijkt het geweldig. Universiteiten doen verwoede pogingen om aan te sluiten bij de nieuwe ontwikkelingen, beurskoersen schieten omhoog, en op de koffietafels van de modegevoelige grotestadsbewoners komen dure fotoboeken over de nieuwe doorbraak te liggen. Dat is het ‘wow’-effect.
Maar voordat het enthousiasme goed en wel doordringt tot de grote massa, is de stemming bij de voorhoede alweer omgeslagen: computers ter grootte van een pinknagel bedreigen de privacy, afval blijkt een wel heel naar bijproduct van de nieuwe energievoorziening, en gentherapie betekent niet alleen genezing van erfelijke ziekten, maar evenzeer de mogelijkheid om nieuwe supermensen te fokken. Dat is het ‘yuck’-effect. Je kunt er vergif op innemen dat het vroeg of laat ook de brede massa in zijn greep zal krijgen. En als de grote massa, met al zijn irrationele luimen, zich ervan afwendt, zeg dan maar dag tegen je nieuwe technologie.
Dit scenario heeft zich voorgedaan bij praktisch iedere nieuwe technologie van na de Tweede Wereldoorlog: kernenergie, micro-elektronica, internet, biotechnologie. Het zou een wonder zijn als hetzelfde zou uitblijven bij de eerstvolgende doorbraak: nanotechnologie. Daar overheerst nu nog het ‘wow’: wat zou het niet mooi zijn als we over een paar jaar een nanorobot onze bloedbaan konden insturen om de kankercellen tussen de gezonde cellen vandaan te peuteren. In Amerika hebben ze een turbine gemaakt die kleiner is dan een mensenhaar, en zelfreinigend vensterglas met een nanolaagje schijnt zelfs al verkrijgbaar te zijn.
Maar in de reputatie van nanotechnologie zijn de eerste haarscheurtjes al zichtbaar. Zou de ‘grijze smurrie’ niet een eigen wil kunnen gaan ontwikkelen en de mensheid van zijn voetstuk kunnen stoten? Wat gebeurt er als er nanobuisjes . harder en scherper dan asbest . in je longen terechtkomen? En zijn nanodeeltjes wel afbreekbaar, of zadelen we de komende generaties weer eens op met een probleem waar we nu even geen oplossing voor weten?
Over deze kwesties werd in april 2004 aan de universiteit van Surrey, in het Engelse Twickenham, een symposium opgezet door hoogleraar medische ethiek Geoffrey Hunt. Daar werd nanotechnologie werkelijk van alle kanten tegen het licht gehouden. Het leidde uiteindelijk tot een oerdegelijke bundel gezaghebbende verhandelingen, samengesteld door Hunt en de Canadese socioloog Michael Mehta.
In het boek buigen zeer uiteenlopende geleerden zich over nanotechnologie: niet alleen gevestigde namen uit het vakgebied zelf (van wie Eric Drexler de bekendste is) maar ook psychologen, sociologen, historici, theologen en zelfs een spijsverteringsdeskundige. De auteurs komen vanuit de hele wereld, met als in het oog lopende kristallisatiepunten Japan en Canada. Een Nederlandse auteur zit er niet bij.
De geschiedenis van de nanotechnologie . het staat wel een dozijn keer genoemd in het overigens prima leesbare boek . begint met de befaamde Richard Feynman, die al in 1959 voorspelde hij dat het uiteindelijk mogelijk zou zijn om afzonderlijke atomen te manipuleren. In 1986 kreeg het begrip bredere bekendheid door een boek van Eric Drexler. Deze opperde dat nanostructuren gemaakt kunnen worden door andere nanostructuren, de assemblers. Er zouden zelfs assemblers denkbaar zijn die een kopie van zichzelf maken: de nanoreplicators. Met deze gedachte-exercitie opende Drexler een doos van Pandora. Stel je immers maar eens voor wat er zou kunnen gebeuren: voor je het weet heb je een nieuwe, parasitische levensvorm. Anderen hebben later (vergeefs) beweerd dat nanoreplicators principieel onmogelijk zouden zijn. Maar toen had romanschrijver Michael Crichton zijn eerste horrorscenario al op papier gezet (‘Prooi’, uit 2002).
Behalve de potentiële gevaren zijn er natuurlijk ook de kansen. Europa, met zijn neiging om risico’s te vermijden in plaats van ze tegemoet te treden, is voorzichtig. Zullen de Verenigde Staten, Japan en straks China en India, het oude continent op achterstand zetten? Het boek gaat uitvoerig in op de stimuleringsmaatregelen van de 25 EU-landen, maar ook op de ingewikkelde uitbreidingen van regelingen die zich uitstrekken van octrooiverlening tot milieubescherming. Hunt waarschuwt voor een achterblijvend Europa, maar ziet anderzijds ook kansen.
Wie wil meepraten over de toekomst van de nanotechnologie zal niet om dit boek heen kunnen.
@01 infoblokje:Geoffrey Hunt en Michael Mehta (ed.): Nanotechnology . Risk, Ethics and Law. Earthscan, Londen, 2006. ISBN: 9781844073580. 296 p., € 57,95.

Comments are closed.