Eenderde van de universitaire afgestudeerden vindt zijn opleiding achteraf te oppervlakkig. Eén op de tien vond hem juist te diepgravend. Dat blijkt uit de nieuwe WO-monitor, die de universiteiten donderdag openbaar maken.
De monitor bevat de resultaten van een enquête onder grofweg twintigduizend alumni, die in de studiejaren 2002/2003 en 2003/2004 hun bul kregen. Anderhalf jaar later zijn ze ondervraagd.
Op de vraag of de opleiding te smal of te breed was, antwoordde één op de tien de opleiding te smal te vinden, terwijl drie op de tien die juist te breed vonden.
Opmerkelijk genoeg vertonen de oordelen over de diepgang en breedte van de studie geen samenhang. Breedte en diepgang hebben kennelijk niets met elkaar te maken. Van de alumni die hun opleiding te oppervlakkig vonden, zei slechts 37 procent dat die bovendien te breed was. Eén op de acht vond zijn oppervlakkige studie juist te smal.
De afgestudeerden zijn redelijk tevreden over hun eigen niveau. Ze vinden bijvoorbeeld dat ze behoorlijk goed zijn in nieuwe dingen leren, zelfstandig werken en logisch redeneren. Ze laten de loftrompet dus schallen, maar helaas blijken ze zichzelf te overschatten. Vrouwen schatten zichzelf overigens lager in dan mannen; ze denken alleen dat ze even goede managers zijn.
Negen procent van de afgestudeerden blijkt aan een promotietraject te zijn begonnen. In de natuurwetenschappen is dat zelfs 28 procent. Ook in de sectoren landbouw (17 procent), gezondheidszorg en techniek (beide 13 procent) werken relatief veel afgestudeerden aan een proefschrift. In de economie en rechten doet bijna niemand dat: respectievelijk twee en één procent. Kennelijk weten die studies de lust tot wetenschap niet aan te wakkeren.
Bestuurlijke ervaring is vooral voorbehouden aan studenten landbouw (de helft), economie (42 procent) en recht (43 procent). Studenten gedrag en maatschappij nemen veel minder vaak zitting in een bestuur: 28 procent.
Ook is een hoofdstuk opgenomen met de resultaten van een internationale enquête onder afgestudeerden in het studiejaar 1999-2000. Daaruit blijkt dat het ambitieniveau van Nederlandse studenten het laagste is van Europa. In tien Europese landen wil gemiddeld 59 procent van de ondervraagden een zo hoog mogelijk cijfer scoren. Zwitserland, Finland en Oostenrijk drukken het gemiddelde, maar Nederland staat met 34 procent pal onderaan. Slechts drie van de tien Nederlandse geënquêteerden hebben in hun opleiding meer werk ‘dan noodzakelijk’ verzet. Een boek openslaan waar in het tentamen niets over gevraagd zou worden, deden de meesten dus niet. In het buitenland was maar liefst 46 procent daar geregeld wel toe bereid. Logischerwijs staken de Nederlanders ook minder tijd in hun opleiding: naar eigen zeggen 33 uur in de week, tegenover 39 uur in het buitenland. (HOP)
De monitor bevat de resultaten van een enquête onder grofweg twintigduizend alumni, die in de studiejaren 2002/2003 en 2003/2004 hun bul kregen. Anderhalf jaar later zijn ze ondervraagd.
Op de vraag of de opleiding te smal of te breed was, antwoordde één op de tien de opleiding te smal te vinden, terwijl drie op de tien die juist te breed vonden.
Opmerkelijk genoeg vertonen de oordelen over de diepgang en breedte van de studie geen samenhang. Breedte en diepgang hebben kennelijk niets met elkaar te maken. Van de alumni die hun opleiding te oppervlakkig vonden, zei slechts 37 procent dat die bovendien te breed was. Eén op de acht vond zijn oppervlakkige studie juist te smal.
De afgestudeerden zijn redelijk tevreden over hun eigen niveau. Ze vinden bijvoorbeeld dat ze behoorlijk goed zijn in nieuwe dingen leren, zelfstandig werken en logisch redeneren. Ze laten de loftrompet dus schallen, maar helaas blijken ze zichzelf te overschatten. Vrouwen schatten zichzelf overigens lager in dan mannen; ze denken alleen dat ze even goede managers zijn.
Negen procent van de afgestudeerden blijkt aan een promotietraject te zijn begonnen. In de natuurwetenschappen is dat zelfs 28 procent. Ook in de sectoren landbouw (17 procent), gezondheidszorg en techniek (beide 13 procent) werken relatief veel afgestudeerden aan een proefschrift. In de economie en rechten doet bijna niemand dat: respectievelijk twee en één procent. Kennelijk weten die studies de lust tot wetenschap niet aan te wakkeren.
Bestuurlijke ervaring is vooral voorbehouden aan studenten landbouw (de helft), economie (42 procent) en recht (43 procent). Studenten gedrag en maatschappij nemen veel minder vaak zitting in een bestuur: 28 procent.
Ook is een hoofdstuk opgenomen met de resultaten van een internationale enquête onder afgestudeerden in het studiejaar 1999-2000. Daaruit blijkt dat het ambitieniveau van Nederlandse studenten het laagste is van Europa. In tien Europese landen wil gemiddeld 59 procent van de ondervraagden een zo hoog mogelijk cijfer scoren. Zwitserland, Finland en Oostenrijk drukken het gemiddelde, maar Nederland staat met 34 procent pal onderaan. Slechts drie van de tien Nederlandse geënquêteerden hebben in hun opleiding meer werk ‘dan noodzakelijk’ verzet. Een boek openslaan waar in het tentamen niets over gevraagd zou worden, deden de meesten dus niet. In het buitenland was maar liefst 46 procent daar geregeld wel toe bereid. Logischerwijs staken de Nederlanders ook minder tijd in hun opleiding: naar eigen zeggen 33 uur in de week, tegenover 39 uur in het buitenland. (HOP)

Comments are closed.