Campus

Tekentafeltalenten – Weg met het stoommandje

Een vette bek is zó passé; wie een beetje meegaat met de tijd, stoomt zijn eten. En op trends moet je inspringen als ontwerper. Dus kwam IO-student Kay van ’t Hof met zijn duurzame Steamer op de proppen.


Nee, een gezondheidsfreak is Kay van ’t Hof (24) niet. Wel een groot voorstander van duurzaamheid. “Voor mijn bachelor-eindproject wilde ik dus een zo duurzaam mogelijk product ontwerpen, waarbij ik elk aspect vanuit duurzaamheidsoptiek benaderde.” Een uitdaging voor de student. Want niet alleen had hij nog nooit zo duurzaam ontworpen, ook het bedrijf waarvoor hij zijn opdracht deed, keukengereifabrikant Royal VKB, was daar niet bewust mee bezig.


Om dicht bij de doelgroep van zijn bedrijf te blijven, bekeek Van ’t Hof trends in de samenleving op het gebied van voedsel. En wat hij, niet geheel verrassend, ontdekte: mensen gaan daar steeds bewuster mee om. “Dat bewustzijn op het gebied van eten en duurzaamheid vond ik goed met elkaar rijmen”, aldus de student. En wat is nou gezonder dan je voedsel stomen? Zijn Steamer was geboren.


Maar ja, wat voegt nóg een stoomapparaat toe aan het gigantische assortiment aan stoompannen, -mandjes en –ovens? “Een hoop”, denkt de IO’er. “De elektrische stoomapparaten van de grote fabrikanten zijn niet bepaald duurzaam geproduceerd. Bovendien verbruiken ze elektriciteit, wat nog altijd een stuk minder milieuvriendelijk is dan het gebruik van gas. Dan kun je wel een bamboe stoommandje van de toko gebruiken, maar dat past niet echt in de westerse samenleving. Het heeft een slechte kwaliteit, is moeilijk schoon te maken en is ook nog eens ontzettend gebruiksonvriendelijk, want heb je weleens geprobeerd er een passende pan onder te vinden?”


Bovendien, ontdekte de student: mensen weten in theorie wel dat gestoomd eten gezonder en hartstikke hip is, maar in de praktijk gooit bijna iedereen zijn vis nog gewoon in een plens Croma. “Dus moest ik een product ontwerpen dat meer aansluit op het Westen én de gebruiker stimuleert om het te gebruiken.” Het resultaat is op zijn minst vernuftig te noemen. De Steamer past op de meeste standaard pannen. En ben je klaar met stomen? Dan dient het deksel meteen als bord of opdienschotel. Het is zelfs bijna niet meer mogelijk om hem, weggestopt in de keukenkast, te vergeten; de stomer is namelijk zo ontworpen, dat hij als schaal of object op tafel bewaard kan worden.


Wat je noemt een totaalontwerp, dat Van ’t Hof dan ook een 9,5 opleverde. “Ik ben nu met Royal VKB aan het kijken of het commercieel haalbaar is om hem te produceren”, vertelt hij. “Ook onderzoeken we de productiemogelijkheden van een verantwoord geproduceerde bamboe versie van mijn ontwerp in Azië.”

En vanavond gooit hij zijn groenten natuurlijk in de stoompan? “Nou”, lacht Van ’t Hof, “door mijn eindproject probeer ik dat inderdaad vaker. Het is namelijk niet alleen gezonder, maar ook nog eens onwijs lekker.”

Naam: Bart Reijnen (37)
Woonplaats: Wassenaar
Verliefd/verloofd/getrouwd: Getrouwd, twee dochters
Studie: Luchtvaart- en ruimtevaarttechniek
Afstudeerrichting: Stabiliteit&besturing en simulatie
Afstudeerjaar: 1995
Loopbaan: In 1994 begon Bart Reijnen zijn loopbaan bij Dasa, als stagiair. In 1995 nam hij deel aan het Corporate Young Manager Programme in München. Het jaar daarop werd hij technisch projectleider bij DaimlerBenz Airport Systems. In 1997 was hij assistent van de Senior Vice President van de Large Aircraft Division van Airbus in Toulouse. In 1998 werd hij hoofd van de A3XX (tegenwoordig A380) projectplanning bij Airbus. Twee jaar later was hij assistent van de bestuursvoorzitter van EADS in München en vier jaar daarna hoofd van het bestuursbureau van EADS in diezelfde stad. In 2006 werd hij algemeen directeur van Dutch Space. Reijnen is ook voorzitter van SpaceNed, de branchevereniging van Nederlandse ruimtevaartbedrijven.

Opmerkelijk genoeg droomde Dutch Space-directeur Bart Reijnen als kind niet van avontuurlijke ruimtereizen. Hij was juist gek op vliegtuigen. En daarvoor hoefde hij niet ver. Het Limburgse dorpje Heythuysen waar hij opgroeide, lag op de aanvliegroute van de RAF-basis in het Duitse Brüggen. “Er vlogen ook geregeld Belgische en Nederlandse toestellen over”, zegt Reijnen, nog steeds enthousiast.

Toen Engelse piloten van de Royal Air Force in het oude huis van de achterburen trokken, kon Reijnen zijn geluk niet op. “Ik was daar kind aan huis. Ze vertelden me alles wat ze meemaakten.” Daar zaten stoere verhalen bij, over snelle vliegmachines en spannende vluchten. “Maar het ging bijvoorbeeld ook over de Irak-oorlog. Die mannen werden emotioneel als ze over hun collega-piloten vertelden die door Irakezen gegijzeld waren. En ze hadden ook wel eens verhalen over ongelukken. Een straaljagerpiloot belandde met zijn toestel in een Canadese boomtop en kon nog net op tijd met zijn vliegstoel ontsnappen.”
Reijnens droom om straaljagerpiloot te worden spatte echter uiteen toen hij in zijn puberteit doorgroeide tot een lengte van 1.94 meter. Te lang om straaljagerpiloot te kunnen worden.

Puur
Toch bleef hij enorm geboeid door vliegtuigen. Een studie luchtvaart- en ruimtevaarttechniek was voor hem dan ook de meest logische keuze. “Ik heb geen moment overwogen om lijnvluchtpiloot te worden. Ik wilde altijd alles van de techniek weten. Een vliegtuig is heel puur. Alle berekeningen die je leert, dienen om een toepasbaar product te maken dat in de lucht blijft. En het materiaal en de technieken die je daarvoor gebruikt, moeten zo weinig mogelijk ruimte innemen. Dat maakt het fascinerend.”
Hij hoefde niet lang na te denken over zijn afstudeerrichting: vliegtuigbouw. Naast de theorie leerde hij vooral hoe belangrijk samenwerken is. Vliegtuigen ontwerpen in een klein team was een wezenlijk onderdeel van de dagelijkse praktijk. “Op de TU Delft was daar vergeleken met andere buitenlandse universiteiten veel aandacht voor”, zegt Reijnen.
Dat niet alle universiteiten samenwerking zo hoog in het vaandel hebben, ontdekte hij tijdens zijn afstudeeropdracht. Samen met een andere Delftse student en twee Duitse studenten werkte hij aan een opdracht voor Daimler Benz Aerospace (Dasa). “Wij, de Nederlanders, wilden meteen met z’n vieren aan de slag, terwijl de Duitse studenten zich liever eerst alleen voorbereiden. Wij maakten allerlei planningen en structuren voordat we met het werk begonnen, de Duitsers gingen eerst de bibliotheek in om zich in de problematiek te verdiepen.”

Ze werkten aan een simulator om luchtverkeersleiders te trainen. Reijnen en zijn collega’s simuleerden sneeuwstormen en afgesloten landingsbanen op de virtuele vliegvelden van München en Frankfurt. “Die situaties komen niet vaak voor, maar als het een keer noodweer is, zijn de luchtverkeersleiders er door het oefenen met ons simulatieprogramma wel goed op voorbereid.” Hoe belangrijk dat is, ontdekte hij toen een van de luchtverkeersleiders de lichten van een afgesloten landingsbaan doofde. “Dan zie je niet eens dat er een landingsbaan is.”

Hoewel de meeste mede-studenten met een voorliefde voor luchtvaart na hun afstuderen kozen voor een carrière in de Nederlandse luchtvaart, ging Reijnen naar het buitenland. “We maakten tijdens de studie excursies naar Fokker, maar ik wilde verder kijken, meer beleven.”
Tijdens zijn afstuderen werd hij gevraagd om te solliciteren naar een plek in het Corporate Young Managers programma van Dasa. Hij werd aangenomen en werkte aan veel grote projecten over de hele wereld, van München tot Pretoria. Een van de hoogtepunten was zijn werk aan het grootste vliegtuig dat ooit gebouwd was: de Airbus  A380. “Toen ik die baan kreeg, voelde het als de hoofdprijs”, zegt hij. “Het was geweldig om mee te werken aan zo’n gigantisch innovatief project waar het grootste vliegtuig ter wereld uit voortkwam.”

TK vuurdoop
Reijnen hield zich niet bezig met de technische innovaties van het vliegtuig. Hij was verantwoordelijk voor de integrale planning binnen het project. “Er zitten zoveel onderdelen aan een vliegtuig. De cockpit, vleugels, staartstuk en ga zo maar door. Dat moet allemaal ontwikkeld, gemaakt en getest worden, en op tijd. En in de juiste volgorde. Het vergt een heel goede planning en structuur om dat voor elkaar te krijgen bij zo’n groot vliegtuig”, zegt Reijnen. Als rechterhand van de projectleider leerde hij veel. “Mijn baas, de projectleider, was een wat oudere man met veel ervaring. Hij had altijd een kleine zakrekenmachine bij zich waarmee hij alle berekeningen van de ingenieurs naploos. Als zijn uitkomst meer dan vijf procent afweek van het computermodel, riep hij: ‘stop! Het klopt niet’. Acht van de tien keer had hij gelijk. Dan zat er meestal een fout in het computermodel. Hij leerde mij om heel kritisch het grote geheel in de gaten te houden. Daar heb ik nog steeds veel aan.”

Tijdens het project kreeg hij ook zijn vuurdoop in samenwerking. “Ik gaf leiding aan zeven mensen. Dat was spannend. Spanjaarden en Fransen werken heel anders als Britten of Duitsers. Spanjaarden zijn heel informeel, Duitsers juist niet. Het was prachtig om ze uiteindelijk samen te laten werken. Maar soms bleef het lastig”, zegt hij. “Niet alleen omdat ze allemaal een andere achtergrond hadden, maar ook omdat het een samenwerking tussen verschillende bedrijven was. Ik moest beoordelen wie salarisverhoging kreeg. Dat is moeilijk als twee mensen precies dezelfde baan hebben, maar anders beloond worden.” 

De eerste keer dat de A380 de fabriek verliet, vond Reijnen fantastisch. “In het begin bestaat zo’n vliegtuig alleen nog maar in de computer en zodra het uit de fabriek komt, is dat idee tastbaar.”

Ruimtestation
Als directeur van Dutch Space bejubelt hij nu met evenveel enthousiasme projecten als het Automated Transfer Vehicle voor het internationale ruimtestation, waarvoor het bedrijf de innovatieve zonnepanelen levert. Als student had hij de keuze tussen luchtvaart en ruimtevaart snel gemaakt, zegt hij. “Maar inmiddels weet ik dat ik niet alleen luchtvaartbloed, maar zeker ook ruimtevaartbloed heb.” Dat ontdekte hij toen Dasa met een aantal bedrijven werd samengevoegd en verder ging als het European Aeronautics Defence and Space Company (EADS). Ruimtevaart werd een belangrijk onderdeel van het bedrijf. Reijnen kreeg daardoor als chief of staff van de algemeen directeur ook te maken met ruimtevaart. “Toen merkte ik dat ruimtevaartprojecten minstens zo fascinerend zijn als luchtvaartprojecten. Met behulp van de allerknapste technieken worden nieuwe dingen bedacht. En het is heel internationaal. De samenwerking reikt tot ver over de landsgrenzen.”

Toen Reijnen in 2006 het aanbod kreeg om directeur te worden van het EADS-onderdeel Dutch Space, hoefde hij niet lang na te denken. “We werken bij Dutch Space aan spannende, innovatieve projecten. Onze medewerkers leven intensief mee als onze onderdelen in een baan om de aarde worden gezet of bij het internationale ruimtestation aankomen.” Hoewel hij het in het buitenland goed naar zijn zin had, voelde hij ook voor een terugkeer naar Nederland. “Ik had nog nooit in mijn moederland gewerkt.” Het bevalt hem uitstekend. “Als ik ooit gedwongen weg zou moeten en een nieuwe keus moet maken, keer ik wellicht terug naar de wereld van de luchtvaart. Maar dat is alleen als het echt niet anders kan. Ik ben namelijk nog lang niet klaar met de ruimtevaartprojecten van Dutch Space.”

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.