Van Nobelprijswinnaars wordt meer verwacht dan van ‘gewone’ geleerden. Fysicus Gerard ’t Hooft lijkt zichzelf lelijk in de vingers te snijden door zijn standaardwerkje ‘De bouwstenen van de schepping’ maar weer eens in herdruk uit te brengen.
,,Het standaardmodel”, zo schrijft Gerard ’t Hooft bij de zesde druk van zijn boek ‘De bouwstenen van de schepping’, ,,staat als een huis.” Het is een oerdegelijke uitspraak, die wat betreft eeuwigheidswaarde doet denken aan de zin waarmee Amerikaanse presidenten steevast hun jaarlijkse ’troonrede’ beginnen: ,,The state of the union is good”. Dan te bedenken dat er tegenwoordig ook natuurkundigen zijn die openlijk aan het standaardmodel van de materie durven te morrelen, nu het Higgsboson, het laatste nog ontbrekende deeltje, maar niet wordt gevonden.
Heel wat is er gebeurd sinds ’t Hoofts boek over de deeltjesfysica precies tien jaar geleden de populair-wetenschappelijke boekenschappen besteeg. Het topquark werd gevonden, de invloed van de zwaartekracht op kwantumniveau werd waargenomen, de snaartheorie werd uitgebouwd, en de deeltjesnatuurkunde raakte verknoopt met de fysica van het allergrootste, de kosmologie. En o ja, samen met zijn oude promotor Martin Veltman won Gerard ’t Hooft de Nobelprijs, wegens het gladstrijken van een aantal belangrijke rekentechnische hobbels in het standaardmodel der materie.
Hoewel volledig bijgewerkt, is ‘De bouwstenen’ nog altijd wat het tien jaar geleden ook al was: een gedegen populair-wetenschappelijke paperback, die wat betreft taaiheid op één lijn ligt met het werk van Roger Penrose en Stephen Hawking. ’t Hooft kan prima uitleggen en heeft zijn boek handig verdeeld in korte, helder getitelde hoofdstukken; dat is waar. Toch blijft zijn werk het soort van proza dat je beter achter het bureau dan in bed kunt lezen. Denk aan een gedegen natuurkundeles, een soort studium generale kwantummechanica in boekvorm. Waar populariserende fysici als Rudy Rucker en Gary Zukav zich te buiten gingen aan wilde stijlexperimenten en het eveneens net verschenen boek ‘The Particle Odyssey’ imponeert met adembenemende kleurenplaten en betoverend mooi geschreven proza, houdt ’t Hooft het liever sober, terzake en volledig. De man moet het gewoon niet zo hebben van spanning, sensatie en avontuur.
Visie
Een probleem is er onderhand ook. De roem van ’t Hooft lijkt het boek inmiddels ontstegen. Voor ‘zomaar’ een polderfysicus mag ‘De bouwstenen’ dan heel geslaagd zijn, van een Nobelprijswinnaar mag je best een tandje meer verwachten. Zo onderhand is het een gemis dat ’t Hooft zijn boek niet heeft opgehangen aan een of andere prikkelende of prangende Kwestie. Hij is de natuurkundeleraar die de leerstof behandelt, niet een intellectueel die een Visie formuleert.
Terwijl de grote vragen toch voor het oprapen liggen. De meest acute: waar plaatst ’t Hooft nu eigenlijk de mens, de vrije wil en het goddelijke? De titel rept van een ‘schepping’, in de tekst laat ’t Hooft nu weer doorschemeren dat hij vies is van een bezielde fysica en dan weer dat hij niet echt gelooft in een werkelijk omvattende ’theorie van alles’. De laffe slotzin van het boek (,,Wie zal het zeggen?”) is een dooddoener, een Nobelprijswinnaar onwaardig. ,,Wie zal het zeggen” % daarvoor hebben we toch Nobelprijswinnaars?
En, een grote vraag direct in het verlengde: hoe echt is het spul dat we ‘realiteit’ noemen nu eigenlijk? ’t Hooft stampt die altijd weer opduikende plooi te makkelijk en op een te botte manier plat: ,,Quantummechanica [sic] is een specialisme waarvoor niet alleen veel studie maar ook een zeker gewenningsproces nodig is.” Ofwel: als u het niet begrijpt, dan moet u maar beter uw best doen.
Druk nummer zes of niet, de tand des tijds begint aan ‘De bouwstenen van de schepping’ te knagen. Laten we hopen dat ’t Hooft snel de moeite neemt om een boek te schrijven dat wél een drijfveer heeft.
Gerard ’t Hooft, ‘De bouwstenen van de schepping. Een zoektocht naar het allerkleinste’. Zesde, geheel herziene editie. Prometheus. Amsterdam, 2002. 269 pp, _ 19,95
Frank Close, Michael Marten & Christine Sutton, ‘The Particle Odyssey. A Journey to the Heart of Matter’. Oxford University Press, 2002. 264 pp, _ 46,40
,,Het standaardmodel”, zo schrijft Gerard ’t Hooft bij de zesde druk van zijn boek ‘De bouwstenen van de schepping’, ,,staat als een huis.” Het is een oerdegelijke uitspraak, die wat betreft eeuwigheidswaarde doet denken aan de zin waarmee Amerikaanse presidenten steevast hun jaarlijkse ’troonrede’ beginnen: ,,The state of the union is good”. Dan te bedenken dat er tegenwoordig ook natuurkundigen zijn die openlijk aan het standaardmodel van de materie durven te morrelen, nu het Higgsboson, het laatste nog ontbrekende deeltje, maar niet wordt gevonden.
Heel wat is er gebeurd sinds ’t Hoofts boek over de deeltjesfysica precies tien jaar geleden de populair-wetenschappelijke boekenschappen besteeg. Het topquark werd gevonden, de invloed van de zwaartekracht op kwantumniveau werd waargenomen, de snaartheorie werd uitgebouwd, en de deeltjesnatuurkunde raakte verknoopt met de fysica van het allergrootste, de kosmologie. En o ja, samen met zijn oude promotor Martin Veltman won Gerard ’t Hooft de Nobelprijs, wegens het gladstrijken van een aantal belangrijke rekentechnische hobbels in het standaardmodel der materie.
Hoewel volledig bijgewerkt, is ‘De bouwstenen’ nog altijd wat het tien jaar geleden ook al was: een gedegen populair-wetenschappelijke paperback, die wat betreft taaiheid op één lijn ligt met het werk van Roger Penrose en Stephen Hawking. ’t Hooft kan prima uitleggen en heeft zijn boek handig verdeeld in korte, helder getitelde hoofdstukken; dat is waar. Toch blijft zijn werk het soort van proza dat je beter achter het bureau dan in bed kunt lezen. Denk aan een gedegen natuurkundeles, een soort studium generale kwantummechanica in boekvorm. Waar populariserende fysici als Rudy Rucker en Gary Zukav zich te buiten gingen aan wilde stijlexperimenten en het eveneens net verschenen boek ‘The Particle Odyssey’ imponeert met adembenemende kleurenplaten en betoverend mooi geschreven proza, houdt ’t Hooft het liever sober, terzake en volledig. De man moet het gewoon niet zo hebben van spanning, sensatie en avontuur.
Visie
Een probleem is er onderhand ook. De roem van ’t Hooft lijkt het boek inmiddels ontstegen. Voor ‘zomaar’ een polderfysicus mag ‘De bouwstenen’ dan heel geslaagd zijn, van een Nobelprijswinnaar mag je best een tandje meer verwachten. Zo onderhand is het een gemis dat ’t Hooft zijn boek niet heeft opgehangen aan een of andere prikkelende of prangende Kwestie. Hij is de natuurkundeleraar die de leerstof behandelt, niet een intellectueel die een Visie formuleert.
Terwijl de grote vragen toch voor het oprapen liggen. De meest acute: waar plaatst ’t Hooft nu eigenlijk de mens, de vrije wil en het goddelijke? De titel rept van een ‘schepping’, in de tekst laat ’t Hooft nu weer doorschemeren dat hij vies is van een bezielde fysica en dan weer dat hij niet echt gelooft in een werkelijk omvattende ’theorie van alles’. De laffe slotzin van het boek (,,Wie zal het zeggen?”) is een dooddoener, een Nobelprijswinnaar onwaardig. ,,Wie zal het zeggen” % daarvoor hebben we toch Nobelprijswinnaars?
En, een grote vraag direct in het verlengde: hoe echt is het spul dat we ‘realiteit’ noemen nu eigenlijk? ’t Hooft stampt die altijd weer opduikende plooi te makkelijk en op een te botte manier plat: ,,Quantummechanica [sic] is een specialisme waarvoor niet alleen veel studie maar ook een zeker gewenningsproces nodig is.” Ofwel: als u het niet begrijpt, dan moet u maar beter uw best doen.
Druk nummer zes of niet, de tand des tijds begint aan ‘De bouwstenen van de schepping’ te knagen. Laten we hopen dat ’t Hooft snel de moeite neemt om een boek te schrijven dat wél een drijfveer heeft.
Gerard ’t Hooft, ‘De bouwstenen van de schepping. Een zoektocht naar het allerkleinste’. Zesde, geheel herziene editie. Prometheus. Amsterdam, 2002. 269 pp, _ 19,95
Frank Close, Michael Marten & Christine Sutton, ‘The Particle Odyssey. A Journey to the Heart of Matter’. Oxford University Press, 2002. 264 pp, _ 46,40

Comments are closed.