Het is 17.51 uur. Ik moet nu echt weg en fiets zo snel mogelijk van de TU naar de kinderopvang. Over de draaibrug rechts, ondertussen mijn lampjes op mijn fiets zettend.
Waar het water een bocht naar rechts maakt, steek ik de straat over. Ik ontwijk een auto terwijl ik mijn vrouw bel dat ik vanavond later wel even boodschappen ga doen, dan kan zij meteen na het eten gaan zwemmen. Langs de voorkant van het station. Zes uur ga ik zwetend halen. Door het tunneltje naar links, omhoog. Dan komt er een student aan op een fiets. Hij gaat minstens net zo hard als ik. Hij remt, ik rem, mijn remmen blokkeren en ik zie dat dit heel hard tegen elkaar gaat knallen. De slow motion zet in. Langzaam tel ik af van drie, via twee naar een en… VLOK! We staan in één keer stil. We bieden elkaar onze excuses aan, we accepteren. Ik schat in dat ik hier niet voor verzekerd ben. Maar ik zeg ook meteen, dat ik hem mijn nummer zal geven, dan regelen we dit keurig. Onze beide fietsen zijn zojuist moderne kunst geworden. De student geeft aan dat het wel okee is. Het was toch een oude fiets. Hij lijkt de trein te moeten halen. Nogmaals, het is wel okee. Laat maar zitten. Het is maar een fiets.
Nog natrillend van de adrenaline sta ik even later aan de kinderopvangjuf te vertellen dat ik een hele aardige student heb aangereden en dat hij heel vriendelijk reageerde. Niet boos, niet zeuren over geld en verzekeringen. Heel vlot, heel correct en vooral heel gul. Zijn fiets was helemaal verbogen en hij vond het wel okee. Mijn vrouw vind het een mooi verhaal tijdens de pizza. Ze gaat zwemmen en ik geniet twee kinderen naar bed. Dan zit ik even rustig op de bank, met een biertje en denk: de wereld gaat helemaal niet naar de klote. Als studenten de toekomst zijn, komt het allemaal goed. Dit heerlijke gevoel blijft hangen tot ik bijna in slaap val en denk: wacht eens even, ik kwam van rechts…
Het is 17.51 uur. Ik moet nu echt weg en fiets zo snel mogelijk van de TU naar de kinderopvang. Over de draaibrug rechts, ondertussen mijn lampjes op mijn fiets zettend. Waar het water een bocht naar rechts maakt, steek ik de straat over. Ik ontwijk een auto terwijl ik mijn vrouw bel dat ik vanavond later wel even boodschappen ga doen, dan kan zij meteen na het eten gaan zwemmen. Langs de voorkant van het station. Zes uur ga ik zwetend halen. Door het tunneltje naar links, omhoog. Dan komt er een student aan op een fiets. Hij gaat minstens net zo hard als ik. Hij remt, ik rem, mijn remmen blokkeren en ik zie dat dit heel hard tegen elkaar gaat knallen. De slow motion zet in. Langzaam tel ik af van drie, via twee naar een en… VLOK! We staan in één keer stil. We bieden elkaar onze excuses aan, we accepteren. Ik schat in dat ik hier niet voor verzekerd ben. Maar ik zeg ook meteen, dat ik hem mijn nummer zal geven, dan regelen we dit keurig. Onze beide fietsen zijn zojuist moderne kunst geworden. De student geeft aan dat het wel okee is. Het was toch een oude fiets. Hij lijkt de trein te moeten halen. Nogmaals, het is wel okee. Laat maar zitten. Het is maar een fiets.
Nog natrillend van de adrenaline sta ik even later aan de kinderopvangjuf te vertellen dat ik een hele aardige student heb aangereden en dat hij heel vriendelijk reageerde. Niet boos, niet zeuren over geld en verzekeringen. Heel vlot, heel correct en vooral heel gul. Zijn fiets was helemaal verbogen en hij vond het wel okee. Mijn vrouw vind het een mooi verhaal tijdens de pizza. Ze gaat zwemmen en ik geniet twee kinderen naar bed. Dan zit ik even rustig op de bank, met een biertje en denk: de wereld gaat helemaal niet naar de klote. Als studenten de toekomst zijn, komt het allemaal goed. Dit heerlijke gevoel blijft hangen tot ik bijna in slaap val en denk: wacht eens even, ik kwam van rechts…
Comments are closed.