Gedurende mijn kinderjaren in het grauwe Eindhoven was er één iemand die kleur bracht in mijn bestaan: mijn klasgenootje Judith. Haar huid was het witste wit en haar haar het zwartste zwart en ze was zo frêle dat je je soms afvroeg of ze er wel werkelijk was.
Maar ze was er, niet in de laatste plaats in de koortsige dromen van mij en mijn lotgenootjes, en veroorzaakte met haar haast onhoorbaar zachte stem en gitzwarte ogen een hormonale onrust die tot op de dag van vandaag voortduurt.
Het behoeft geen uitleg dat Judith in het jaarlijkse toneelstuk de rol van Sneeuwwitje kreeg: het sprookje was voor haar geschreven. Het stuk werd een groot succes. Vanaf de eerste repetitie tot de laatste uitvoering weenden ik en de andere dwergen bittere tranen bij de baar met haar roerloze gestalte en vielen wij elkaar haast dronken van geluk in de armen wanneer zij door de prins weer was gewekt. Hoewel op die leeftijd een kus meer iets weg had van een onhandige kopstoot werd de prins grenzeloos benijd om zijn rol. Wij waren zeven jaar.
Na de lagere school zag ik haar tien jaar niet. Allerlei ander sprookjesfiguren kwamen en gingen in mijn leven en Sneeuwwitje raakte steeds verder op de achtergrond. Tot ik in mijn tweede studiejaar een glossy magazine opensloeg en mijn oog viel op een even hippe als oppervlakkige rubriek over mensen en hun ondergoed. Een paar werd van de straat geplukt, gefotografeerd, eerst gewoon daarna in ondergoed, en vervolgens mochten beide individuen iets zeggen over de slip waarin ze hun partner het liefst zagen. Bij het bekijken van de foto’s viel mijn mond open van verbazing. Naast de donkerbruine torso van ene Jeffrey blonk hagelwit de huid van niemand minder dan Judith.
Ze waren een prachtig paar: Jeffrey en Judith uit Amsterdam. Amsterdam, ze had de kleine arbeiderswoning in Eindhoven dus definitief verlaten. Bijna naakt stonden ze naast elkaar, trots, uitdagend, zelfbewust. Jeffrey: ‘Ik zie Judith het liefst in zwart ondergoed, omdat dat zo mooi afsteekt bij haar blanke huid.’ Judith zei iets dergelijks maar dan andersom. In haar ogen lag iets dat op levensvreugde leek, en ik werd ter plekke grenzeloos jaloers op prins Jeffrey die haar wakker had gekust.
Weer verstreek een aantal jaren. Toen ik eens bij mijn ouders in Eindhoven was gaf mijn moeder me een krantenknipsel en zei: ‘Zat jij niet bij haar in de klas?’ Ik vouwde het open: Judith weer. In een artikel uit het Eindhovens Dagblad ditmaal. Op de foto opnieuw die bleke huid en donkere ogen, maar zonder vonk nu. Op de achtergrond een kamer met lelijk behang en nare gordijnen. En een ziekenhuisbed met een kind van een jaar of drie.
Het artikel is één lange klaagzang met Judith als lijdend voorwerp. Alleenstaande moeder van twee. Beide kinderen lijden aan een ongeneeslijke spierziekte. De gemeente Eindhoven toont zich laks in het verzorgen van voorzieningen voor de kinderen. Doordat ze dagelijks haar kinderen de trappen van haar huis moet op- en afdragen heeft Judith chronische rugklachten opgelopen. Ze wil naar een huis met maar één verdieping en ze wil professionele hulp bij de verzorging maar zelfs dan, al ze dat heeft, dan is het nog moeilijk om rond te komen. Tijd voor een baan is er vrijwel niet.
Lang kijk ik naar de foto, naar haar doffe zwarte ogen. Wat ik zie is verslagenheid en ik zou het liefst terug gaan, twintig jaar terug en in mijn dwergenpak naar haar baar lopen en haar influisteren dat ze niet groot moet worden, dat ze niet naar Amsterdam moet gaan en dat ze niet de zoete praatjes van mooie prinsen moet geloven. Liefst nog zou ik willen dat niemand haardaar had wakker gekust.
Gedurende mijn kinderjaren in het grauwe Eindhoven was er één iemand die kleur bracht in mijn bestaan: mijn klasgenootje Judith. Haar huid was het witste wit en haar haar het zwartste zwart en ze was zo frêle dat je je soms afvroeg of ze er wel werkelijk was. Maar ze was er, niet in de laatste plaats in de koortsige dromen van mij en mijn lotgenootjes, en veroorzaakte met haar haast onhoorbaar zachte stem en gitzwarte ogen een hormonale onrust die tot op de dag van vandaag voortduurt.
Het behoeft geen uitleg dat Judith in het jaarlijkse toneelstuk de rol van Sneeuwwitje kreeg: het sprookje was voor haar geschreven. Het stuk werd een groot succes. Vanaf de eerste repetitie tot de laatste uitvoering weenden ik en de andere dwergen bittere tranen bij de baar met haar roerloze gestalte en vielen wij elkaar haast dronken van geluk in de armen wanneer zij door de prins weer was gewekt. Hoewel op die leeftijd een kus meer iets weg had van een onhandige kopstoot werd de prins grenzeloos benijd om zijn rol. Wij waren zeven jaar.
Na de lagere school zag ik haar tien jaar niet. Allerlei ander sprookjesfiguren kwamen en gingen in mijn leven en Sneeuwwitje raakte steeds verder op de achtergrond. Tot ik in mijn tweede studiejaar een glossy magazine opensloeg en mijn oog viel op een even hippe als oppervlakkige rubriek over mensen en hun ondergoed. Een paar werd van de straat geplukt, gefotografeerd, eerst gewoon daarna in ondergoed, en vervolgens mochten beide individuen iets zeggen over de slip waarin ze hun partner het liefst zagen. Bij het bekijken van de foto’s viel mijn mond open van verbazing. Naast de donkerbruine torso van ene Jeffrey blonk hagelwit de huid van niemand minder dan Judith.
Ze waren een prachtig paar: Jeffrey en Judith uit Amsterdam. Amsterdam, ze had de kleine arbeiderswoning in Eindhoven dus definitief verlaten. Bijna naakt stonden ze naast elkaar, trots, uitdagend, zelfbewust. Jeffrey: ‘Ik zie Judith het liefst in zwart ondergoed, omdat dat zo mooi afsteekt bij haar blanke huid.’ Judith zei iets dergelijks maar dan andersom. In haar ogen lag iets dat op levensvreugde leek, en ik werd ter plekke grenzeloos jaloers op prins Jeffrey die haar wakker had gekust.
Weer verstreek een aantal jaren. Toen ik eens bij mijn ouders in Eindhoven was gaf mijn moeder me een krantenknipsel en zei: ‘Zat jij niet bij haar in de klas?’ Ik vouwde het open: Judith weer. In een artikel uit het Eindhovens Dagblad ditmaal. Op de foto opnieuw die bleke huid en donkere ogen, maar zonder vonk nu. Op de achtergrond een kamer met lelijk behang en nare gordijnen. En een ziekenhuisbed met een kind van een jaar of drie.
Het artikel is één lange klaagzang met Judith als lijdend voorwerp. Alleenstaande moeder van twee. Beide kinderen lijden aan een ongeneeslijke spierziekte. De gemeente Eindhoven toont zich laks in het verzorgen van voorzieningen voor de kinderen. Doordat ze dagelijks haar kinderen de trappen van haar huis moet op- en afdragen heeft Judith chronische rugklachten opgelopen. Ze wil naar een huis met maar één verdieping en ze wil professionele hulp bij de verzorging maar zelfs dan, al ze dat heeft, dan is het nog moeilijk om rond te komen. Tijd voor een baan is er vrijwel niet.
Lang kijk ik naar de foto, naar haar doffe zwarte ogen. Wat ik zie is verslagenheid en ik zou het liefst terug gaan, twintig jaar terug en in mijn dwergenpak naar haar baar lopen en haar influisteren dat ze niet groot moet worden, dat ze niet naar Amsterdam moet gaan en dat ze niet de zoete praatjes van mooie prinsen moet geloven. Liefst nog zou ik willen dat niemand haardaar had wakker gekust.
Comments are closed.