Campus

Robotrog als speurhond

Onder water speuren naar blauwalg, terroristen en zeemijnen. Een koud kunstje voor de robotrog die studenten luchtvaart- en ruimtevaarttechniek (L&R) ontwikkelen.

“Dit is ons beestje”, zegt L&R-student Alwin Wilken. Hij wijst in de grote kist die hij net heeft geopend. Erin ligt een glimmend zwart gevaarte met een blauw rokje aan. De robotrog.
“Het is een op de natuur geïnspireerd onderwater-sensorplatform”, vertelt Wilken. Hij is een van de studenten die Galatea, zoals de robotrog heet, ontwikkelden. In de buik van de robot kunnen sensoren worden geplaatst om onder water te speuren naar bijvoorbeeld mijnen.
Voor de voortbeweging stapten de ontwerpers af van de standaard voortstuwing door propellers. Zoals een rog zwemt door rustig met de zijkanten van zijn platte lichaam te golven, zo moet ook de robotrog vooruit. Of, zoals Wilkens teamgenoot Remco Jutte het verwoordt: “Hij duwt met een golfbeweging water naar achteren, waardoor hij zelf naar voren beweegt.”
Het prototype van het achtkoppige studententeam heeft zijn eerste zwemlessen inmiddels gehad. “Eerst ging hij nog af en toe scheef”, vertelt Jutte. “Maar door op de juiste plekken lood in de romp te leggen, kan hij nu goed recht zwemmen.” Vóór de eerste duik in de sleeptank van maritieme techniek, hadden de studenten er al anderhalf jaar denk- en testwerk op zitten.

Goud
“Onderwaterrobots zijn hot”, zegt aard-observatieprofessor Dick Simons van L&R. Daarom gaf hij in 2007, samen met universitair docent Hans van der Marel, twee groepen studenten de opdracht een havenbewakingssysteem te ontwerpen. Dat systeem moest bestaan uit een zwerm autonome, onbemande onderzeebootjes die allemaal een klein stukje haven bekijken en hun informatie naar een boei sturen. Op de kant krijgt iemand met de informatie van de boeien een beeld van de hele haven. “Ieder robotje afzonderlijk kan niet zoveel, maar met zijn allen kunnen ze een haven beschermen tegen terroristen.”
Hij vond het concept van een groep studenten interessant. Hij wijst op een tekening van een wat logge voorloper van Galatea. “Die rog kan op de bodem gaan liggen om energie te sparen. Waar een propeller al snel aan troep of waterplanten zou blijven hangen, wappert de robot twee keer met zijn vinnen en hij kan weer zwemmen.”
Simons ging kijken of hij een team bij elkaar kon krijgen om een robot te gaan maken. Het idee van havenbeveiliging liet hij even links liggen; dan was een hele zwerm nodig. “Met eentje kun je al goed uit de voeten”, aldus Simons. “Ik dacht goud in handen te hebben. En daar zijn we nu dichtbij, denk ik.”
Met zijn snelheid van een tot twee meter per seconde wint de robotrog het niet van bestaande onderwaterrobots. Maar hij heeft grote voordelen, vertellen Jutte en Wilken. Ze laten een filmpje zien van Galatea waarop hij rustig en stabiel door het water zweeft. “Dat is precies wat hem nuttig maakt voor inspecties onder water”, zegt Wilken. “Bovendien is hij heel wendbaar. Hij zwemt zonder problemen een rondje om zijn as.”

Lege doos
Die eigenschappen maken dat de Koninklijke Marine, Rijkswaterstaat en Fugro al interesse toonden in Galatea. “Het aantal toepassingen is enorm”, zegt Simons. De robotrog moet een ‘lege doos’ worden, waar verschillende sensoren in kunnen. “Een simpele camera, een sonarsysteem of een chemische sensor bijvoorbeeld”, somt Simons op. “Inspecties die nu met schepen vol dure apparatuur en bemanning worden uitgevoerd, kunnen straks wellicht een stuk goedkoper en efficiënter met onze robots.”
Met de geluidsgolven van een sonar kan de robotrog de Marine helpen bij de opsporing van de vele zeemijnen die na de Tweede Wereldoorlog op de bodem van de Noordzee zijn blijven liggen. Ook kan hij met sonar de bodem van een rivier in kaart brengen. Zo weet Rijkswaterstaat waar ze moet baggeren om de rivieren bevaarbaar te houden. “En de visserij heeft interesse”, zegt Simons. “Je kunt uit de eigenschappen van de waterbodem afleiden waar bepaalde vissen hun habitat hebben.”
Een robotrog met een chemische sensor kan voor Rijkswaterstaat de groei van blauwalg in zomerse recreatieplassen in kaart brengen. En met een camera kan hij driehonderd meter onder de zeespiegel pijpleidingen inspecteren voor Fugro. “Ik kreeg onlangs ook een telefoontje van de douane of de robotrog niet zou kunnen helpen drugs op te sporen. Die zitten soms aan de buitenkant van een boot geplakt”, voegt Simons toe.
Simons zoekt een financier om Galatea komend jaar voor één van de vele toepassingen werkend te krijgen. “Als we dat bewijzen, kunnen we de markt op.” De studenten van het Galatea-team denken na over het opzetten van een bedrijf om de robotrog straks te verkopen. Maar ze moeten nog veel testen en onderzoeken voordat hun eerste prototype een verkoopbare rog wordt.

De Vereniging van Nederlandse Universiteiten (VSNU) deed onlangs een voorstel voor ‘passend promoveren’: om meer talenten aan zich te binden moeten universiteiten ‘maatwerk’ aanbieden en promovendi deels als werknemers en deels als (beurs)studenten aanstellen. Volgens de VSNU wordt zo aangesloten bij de praktijk. Nu al is een promovendus in het ene geval vooral onderzoeker, terwijl hij/zij in een ander geval vooral student is.
Nadeel van promovendi-als-werknemer is vooral dat promovendi erg duur zijn, vindt de VSNU. Het zou zich daarnaast slecht verhouden met de bama-PhD-structuur. Hierdoor zou het Nederlandse onderwijsstelsel aansluiting missen bij internationale universiteiten.

Intussen experimenteert de TU Delft al met promovendus-als-student-aanstellingen. De Delft School of Design wil volgend jaar september een ‘promovendi-opleiding’ starten, berichtte Delta onlangs. Overigens hebben veel promovendi aan de TU Delft de facto al de status van student-promovendus. Veel buitenlandse promovendi ontvangen een beurs waarvan het bedrag vaak ver beneden de Nederlandse promovendisalarissen ligt.

Of de TU Delft het VSNU-voorstel zal overnemen, is afwachten. In elk geval kleven er twee ernstige bezwaren aan het VSNU-voorstel die mijns inziens reden zouden moeten zijn ervan af te zien.
Het eerste bezwaar is dat ‘passend promoveren’ de rechtsgelijkheid schendt. De VSNU ziet daar overigens een ‘oplossing’ voor: in het door hen voorgestelde systeem zouden student-promovendi niet dezelfde werkzaamheden gaan verrichten als werknemer-promovendi. Zij zouden bijvoorbeeld geen werkopdrachten mogen aannemen die niet ‘expliciet ten dienste staan van zijn of haar leertraject’. Onder het mom van ‘ervaring opdoen’ zal dat gemakkelijk kunnen worden opgerekt en promotor en promovendus kunnen daarover van mening verschillen.
In dit verband is de vraag van belang wiens taak het wordt de werkzaamheden van de promovendus te bewaken. Nu al blijkt een deel van de promotoren niet uit te blinken in begeleiding. Zullen of kunnen zij voldoende toezicht houden op de werkbelasting van hun promovendi? Het gevaar bestaat dat student-promovendi en werknemer-promovendi in realiteit dezelfde taken verrichten met als enig verschil hun salariëring. We weten hoe het de buitenlandse beurspromovendi vergaat: in alle gevallen doen zijn hetzelfde werk als hun Nederlandse werknemer-collega’s terwijl hun inkomen beduidend lager is. Het is dus zaak eerst supervisie en een mentorsysteem (als onafhankelijke begeleiding) op orde te hebben voordat universiteiten eventueel het promotiestelsel hervormen.
Een tweede bezwaar is dat ‘passend promoveren’ niet aansluit bij de nadruk op transferable skills die promovendi nodig zouden hebben voor een succesvolle carrière buiten de universiteit. Het is algemeen bekend dat het imago van de (werknemer-)promovendus er op dit moment niet een is om mee te koop te lopen. Bedrijven zien promoveren niet als het opdoen van werkervaring en menen dat gepromoveerden gebrekkige communicatievaardigheden hebben, niet gewend zijn in teamverband te werken en te specialistisch zijn. Een belangrijk gemis als men zich realiseert dat tachtig procent van de gepromoveerden op zoek moet naar een baan buiten de universiteit – bij de overheid of in het bedrijfsleven.

Een gedachte-experiment: waar zullen de student-promovendus en de werknemer-promovendus na hun promotie terechtkomen? Het ligt voor de hand aan te nemen dat vooral werknemer-promovendi aantrekkelijk(er) worden voor universiteiten omdat zij onderwijs- en publicatietaken hebben vervuld en daarmee het best zijn voorbereid op een academische carrière. Bovendien is daarvoor een (indrukwekkende) publicatielijst noodzakelijk. Met alleen een proefschrift komt men er tegenwoordig niet meer. Student-promovendi daarentegen zullen niet in aanmerking komen voor de felbegeerde postdoc-plekken en tenure tracks – zij moeten een baan in het bedrijfsleven zoeken. Ze zullen echter meer nog dan huidige promovendi moeite hebben zich te onderscheiden van concurrenten zonder doctorstitel: ze hebben immers evenmin ervaring opgedaan met opdrachtgevers (door middel van contractonderzoek), groepswerken (onderwijs) en complexe zaken toepasbaar maken (valorisatie). Het resultaat zal zijn dat werknemer-promovendi aantrekkelijker en geschikter geacht zullen worden voor zowel universiteiten als bedrijven, terwijl student-promovendi tussen wal en schip vallen.
Een vruchtvoller oplossing biedt uitbreiding van het duale promotietraject waarbij promovendi deels bij de universiteit en deels bij een bedrijf zijn aangesteld. Promovendi verwerven transferable skills terwijl ook de mogelijkheden toenemen om carrière in het bedrijfsleven te maken. Bedrijven nemen immers graag talenten aan die zij al kennen. Hierdoor is het duale promotietraject bij uitstek passend bij de ambities en wensen van zowel universiteit als promovendus als bedrijf.

Gwen van Eijk, voorzitter Promovendi Overleg Delft.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.