De werkgroep offshoretechnologie werd afgelopen dinsdag met een borrel ten grave gedronken, een zelfstandige master is opgestaan. Na dertig jaar knokken voor offshore binnen de TU heeft hoofddocent Walter Massie eindelijk zijn doel bereikt.
U hebt nog steeds geen Nederlands paspoort?
“Nee, ik heb een permanente verblijfsvergunning. Ik houd mijn Amerikaanse nationaliteit en heb nooit de behoefte gehad om dat te veranderen.”
Het is weer verkiezingstijd in Amerika. Gaat u voor Bush of voor Kerry?
“Ik stemde altijd republikeins en zou vier jaar geleden Bush hebben gestemd als ik daartoe in de gelegenheid was geweest, nu zou ik Kerry stemmen. Zowel vanwege het binnenlandse beleid als het buitenlandse. Vroeger maakten Democraten de schatkist leeg en de Republikeinen hielden de begroting in balans, de laatste jaren is dat net andersom.
Bush vernietigt met zijn beleid de naam van Amerika in de rest van de wereld. Kerry kan Amerika weer gerespecteerd maken, al moet hij moet nog wel flink zijn best doen. Toen ik laatst in Amerika was merkte ik dat Bush nog steeds heel populair is. Maar we zouden het niet over politiek hebben.”
Offshore-engineering is op 1 september eindelijk een zelfstandige master geworden, nadat het jarenlang een afstudeerspecialisatie was binnen civiele en maritieme techniek. Hebt u veel moeite moeten doen met uw collega’s om dit van de grond te krijgen?
“Ik heb laatst samen met collega’s een chronologie opgesteld van de geschiedenis van offshore binnen Delft. Daarin hebben we per jaar beschreven hoe we offshore vanuit niets hebben opgebouwd tot wat het nu is. Je kunt zien hoe vaak we hebben geprobeerd het belang van een zelfstandige offshore-opleiding bij civiele techniek onder de aandacht te krijgen. In de jaren zeventig al, en in de jaren tachtig nog een aantal keer. Telkens strandde ons streven op een gebrek aan interesse bij de faculteitsleiding. Ook werd het economische belang van offshore in de Nederlandse maritieme sector onderschat.”
Waarom is het nu eindelijk wel gelukt?
“Bijna alle studenten die zich in de offshore specialiseren krijgen een baan in de industrie, en zeventig procent doet zijn afstudeerwerk bij een bedrijf. Het is daarom belangrijk naar die industrie toe dat je de opleiding meer gezicht geeft door hem zelfstandig te maken. Ook is het vakgebied door de jaren steeds verder verwijderd geraakt van de gewone civiele techniek. Dat hebben we nu duidelijk kunnen maken. Sinds 1 september hebben we 25 nieuwe masterstudenten die aan offshore-engineering beginnen.”
Hoe kwam u aan het roer van offshore in Delft?
“Ik ben in 1969 in Nederland gekomen met een Fullbright-beurs. Die beurzen werden aan Amerikanen gegeven die in Europa wilden werken. Die van mij werd door de Nederlandse regering betaald als compensatie voor de kosten van het Marshallplan. Amerika had namelijk veel geld in Europa gestoken voor de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog.
Ik kwam bij het internationale waterinstituut IHE terecht en kreeg al snel interesse in offshoretechniek. In 1970 kwam ik bij de staf van civiele techniek aan de TU. Met een collega die mijn interesse deelde heb ik toen de eerste studenten offshoretechniek begeleid bij het afstuderen. Dat is toen langzaam verder uitgegroeid.”
Wat is er aan offshore, het vak en het onderwijs veranderd sinds de jaren zeventig?
“Bijna alles. In de jaren zeventig stond het onderwijs rond het maken van constructies op zee nog in de kinderschoenen. Wij hebben dat hier van de grond af moeten opbouwen. Met een collega heb ik zelf een lesboek geschreven: ‘Offshore hydromechanics‘. Nu vertellen scheepsbouwers en mensen uit de industrie mij dat ze dit boek zelf gebruiken. Het heeft een gat in het onderwijs opgevuld.
Ook de richting van onderzoek en onderwijs is veranderd. In het begin van de afstudeerspecialisatie offshore richtten we ons voornamelijk op olie- en gaswinning. Nu zijn zaken als alternatieve energiewinning belangrijker geworden en richten we ons met offshore – naast olie- en gaswinning in diep water – veel op de ontwikkeling van windparken op zee en de problemen die daarbij komen kijken. Een ander belangrijk onderzoeksgebied is reeling. Dit is een nieuwe manier om pijpleidingen op zee aan te leggen, waarbij je ze oprolt op een groot katrol op een schip. Op zee rol je de leidingen weer af.”
Welke toekomstige offshoreprojecten vindt u interessant?
“Op het gebied van alternatieve energiewinning is onderzoek naar gashydraten een leuk voorbeeld. Op de bodem van de diepzee ligt onder hoge druk een enorme hoeveelheid methaangas opgeslagen, die qua hoeveelheid volgens sommigen ruimschoots kan concurreren met de bestaande gasvoorraden in de bodem. Het is een uitdaging om een manier te vinden om dat gas op een rendabele manier boven te krijgen.
Het gashydraat in de oceaan is vergelijkbaar met gas in ijslagen in Siberië, het zogenaamde flaming ice. Je kunt gashydraten naar boven halen die je in je handen aan kunt steken. Het gas verbrandt, waarna je met water in je handen achterblijft.
Maar net als bij ons onderzoek aan energieopwekking met getijden, blijven de kosten voorlopig een probleem. Als je energie opwekt met het getij op zee kom je altijd nog op een zes keer zo hoge energieprijs uit als nu gangbaar is, zo hebben afstudeerders van ons berekend.”
Bent u tevreden met hoe de opleiding nu is ingericht?
“We krijgen vanuit de industrie veel waardering. Enkele jaren geleden is een afgestudeerde van ons in dienst getreden bij British Petroleum in Londen. Toen belde de leiding van BP of we niet nog meer studenten konden sturen. Ze hebben toen ook een recruiting-delegatie naar Delft gestuurd. Dat zegt wel iets over de kwaliteit van ons curriculum.”
Hebt u, naast het onderwijs, ooit onderzoek gedaan?
“Ik heb één keer in mijn leven een onderzoeksproject gedaan en had daar geen enkele lol in. Voor langdurig onderzoek dat in details treedt heb ik helemaal geen geduld. Ik ben een generalist. Maar ik heb wel bewondering voor collega’s die het kunnen opbrengen om een heel leven in één onderwerp te volharden.
Ik ben een echte onderwijsman en schrijf jaarlijks een aantal publicaties op het gebied van techniekonderwijs, die ik op congressen in Amerika presenteer. Daar heb je een groter publiek dan in Nederland. Ik vind onderwijs in techniek ontzettend belangrijk en denk dat er nog veel verbeterd kan worden. In een dissertatie waarvoor ik in 1995 een Gold Award won voor beste publicatie op het gebied van techniekonderwijs, pleit ik bijvoorbeeld voor meer aandacht voor internationalisering binnen het technisch onderwijs, en dan binnen het bestaande curriculum. Ook pleit ik voor meer ethiek binnen techniek.”
Hoe ziet u dat voor u?
“Je moet ethiek geven als onderdeel van technische vakken. Neem bijvoorbeeld het vak probabilistic design. Bij een ontwerp zijn er binnen een tijd, bijvoorbeeld twintig jaar, bepaalde kansen dat er iets fout gaat in de constructie en dat er ongevallen komen. Hoe weeg je die ethisch af? Dat zijn belangrijke vragen, waarvoor nu nog steeds te weinig aandacht is. Ik wil studenten ook zaken als verantwoordelijkheid leren. Er is meer dan techniek.
Aan technische universiteiten bestaat de reflex om vakken als ethiek dan maar in een verplicht bijvakje onder te brengen. Maar daarmee demotiveer je studenten alleen maar, en gaan ze alleen voor de punten. Goede techniekstudenten zijn wat mij betreft generalisten, en daar schort het hier op de TU nog wel eens aan. Een goede student haalt niet alleen genoeg punten en volgt vakken op goed niveau, maar kan ook de keuzes die hij maakt motiveren.
Van een student wordt tegenwoordig meer gevraagd dan het maken van sommen. Onze offshorestudenten moeten ook economische afwegingen kunnen maken. Bij iedere constructie die je op zee maakt spelen de kosten en het rendement een belangrijke rol. Daarom hebben we dat in het curriculum een grotere plaats gegeven. Studenten van ons volgen ook vakken aan de economiefaculteit in Rotterdam.”
Deze zomer is uw opvolger George Lagers benoemd, die het onderwijs bij offshore de komende jaren gaat leiden. Stopt u?
“In juni 2005 wil ik definitief het stokje overgeven. Tot die tijd wil ik nog een paar klussen afmaken. Dan laat ik met de opleiding een mooi afgerond geheel na.”
Wat laat u na dertig jaar na?
“We hebben vijfhonderd studenten afgeleverd die nu van Noorwegen tot China in de industrie werkzaam zijn. Our kids are all over the world, zeg ik wel. Ook hebben we goed onderzoek gedaan en we zijn uitgegroeid tot een volwassen opleiding. Daarom werd het nu tijd om de werkgroep offshore engineering op te heffen. Hij heeft zichzelf overbodig gemaakt.”
WIE IS WALTER MASSIE?
De op Road Island in het Amerikaanse New England geboren Walter Massie (62) emigreerde al vlot na het afronden van zijn master degree in de werktuigbouwkunde naar Delft. Hier haalde hij een Msc-graad in hydraulic engineering, bij wat nu waterinstituut IHE heet. Zijn liefde voor de offshoretechniek deed Massie op dankzij contacten aan de TU Delft, waar hij na een jaar IHE niet meer weg wilde. Massie is ondanks dertig jaar Delft nog steeds Amerikaan, en gaat jaarlijks terug naar de VS om lezingen over techniekonderwijs te geven. Hij woont in Pijnacker en heeft twee zoons.
(Foto’s: Sam Rentmeester/FMAX)
U hebt nog steeds geen Nederlands paspoort?
“Nee, ik heb een permanente verblijfsvergunning. Ik houd mijn Amerikaanse nationaliteit en heb nooit de behoefte gehad om dat te veranderen.”
Het is weer verkiezingstijd in Amerika. Gaat u voor Bush of voor Kerry?
“Ik stemde altijd republikeins en zou vier jaar geleden Bush hebben gestemd als ik daartoe in de gelegenheid was geweest, nu zou ik Kerry stemmen. Zowel vanwege het binnenlandse beleid als het buitenlandse. Vroeger maakten Democraten de schatkist leeg en de Republikeinen hielden de begroting in balans, de laatste jaren is dat net andersom.
Bush vernietigt met zijn beleid de naam van Amerika in de rest van de wereld. Kerry kan Amerika weer gerespecteerd maken, al moet hij moet nog wel flink zijn best doen. Toen ik laatst in Amerika was merkte ik dat Bush nog steeds heel populair is. Maar we zouden het niet over politiek hebben.”
Offshore-engineering is op 1 september eindelijk een zelfstandige master geworden, nadat het jarenlang een afstudeerspecialisatie was binnen civiele en maritieme techniek. Hebt u veel moeite moeten doen met uw collega’s om dit van de grond te krijgen?
“Ik heb laatst samen met collega’s een chronologie opgesteld van de geschiedenis van offshore binnen Delft. Daarin hebben we per jaar beschreven hoe we offshore vanuit niets hebben opgebouwd tot wat het nu is. Je kunt zien hoe vaak we hebben geprobeerd het belang van een zelfstandige offshore-opleiding bij civiele techniek onder de aandacht te krijgen. In de jaren zeventig al, en in de jaren tachtig nog een aantal keer. Telkens strandde ons streven op een gebrek aan interesse bij de faculteitsleiding. Ook werd het economische belang van offshore in de Nederlandse maritieme sector onderschat.”
Waarom is het nu eindelijk wel gelukt?
“Bijna alle studenten die zich in de offshore specialiseren krijgen een baan in de industrie, en zeventig procent doet zijn afstudeerwerk bij een bedrijf. Het is daarom belangrijk naar die industrie toe dat je de opleiding meer gezicht geeft door hem zelfstandig te maken. Ook is het vakgebied door de jaren steeds verder verwijderd geraakt van de gewone civiele techniek. Dat hebben we nu duidelijk kunnen maken. Sinds 1 september hebben we 25 nieuwe masterstudenten die aan offshore-engineering beginnen.”
Hoe kwam u aan het roer van offshore in Delft?
“Ik ben in 1969 in Nederland gekomen met een Fullbright-beurs. Die beurzen werden aan Amerikanen gegeven die in Europa wilden werken. Die van mij werd door de Nederlandse regering betaald als compensatie voor de kosten van het Marshallplan. Amerika had namelijk veel geld in Europa gestoken voor de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog.
Ik kwam bij het internationale waterinstituut IHE terecht en kreeg al snel interesse in offshoretechniek. In 1970 kwam ik bij de staf van civiele techniek aan de TU. Met een collega die mijn interesse deelde heb ik toen de eerste studenten offshoretechniek begeleid bij het afstuderen. Dat is toen langzaam verder uitgegroeid.”
Wat is er aan offshore, het vak en het onderwijs veranderd sinds de jaren zeventig?
“Bijna alles. In de jaren zeventig stond het onderwijs rond het maken van constructies op zee nog in de kinderschoenen. Wij hebben dat hier van de grond af moeten opbouwen. Met een collega heb ik zelf een lesboek geschreven: ‘Offshore hydromechanics‘. Nu vertellen scheepsbouwers en mensen uit de industrie mij dat ze dit boek zelf gebruiken. Het heeft een gat in het onderwijs opgevuld.
Ook de richting van onderzoek en onderwijs is veranderd. In het begin van de afstudeerspecialisatie offshore richtten we ons voornamelijk op olie- en gaswinning. Nu zijn zaken als alternatieve energiewinning belangrijker geworden en richten we ons met offshore – naast olie- en gaswinning in diep water – veel op de ontwikkeling van windparken op zee en de problemen die daarbij komen kijken. Een ander belangrijk onderzoeksgebied is reeling. Dit is een nieuwe manier om pijpleidingen op zee aan te leggen, waarbij je ze oprolt op een groot katrol op een schip. Op zee rol je de leidingen weer af.”
Welke toekomstige offshoreprojecten vindt u interessant?
“Op het gebied van alternatieve energiewinning is onderzoek naar gashydraten een leuk voorbeeld. Op de bodem van de diepzee ligt onder hoge druk een enorme hoeveelheid methaangas opgeslagen, die qua hoeveelheid volgens sommigen ruimschoots kan concurreren met de bestaande gasvoorraden in de bodem. Het is een uitdaging om een manier te vinden om dat gas op een rendabele manier boven te krijgen.
Het gashydraat in de oceaan is vergelijkbaar met gas in ijslagen in Siberië, het zogenaamde flaming ice. Je kunt gashydraten naar boven halen die je in je handen aan kunt steken. Het gas verbrandt, waarna je met water in je handen achterblijft.
Maar net als bij ons onderzoek aan energieopwekking met getijden, blijven de kosten voorlopig een probleem. Als je energie opwekt met het getij op zee kom je altijd nog op een zes keer zo hoge energieprijs uit als nu gangbaar is, zo hebben afstudeerders van ons berekend.”
Bent u tevreden met hoe de opleiding nu is ingericht?
“We krijgen vanuit de industrie veel waardering. Enkele jaren geleden is een afgestudeerde van ons in dienst getreden bij British Petroleum in Londen. Toen belde de leiding van BP of we niet nog meer studenten konden sturen. Ze hebben toen ook een recruiting-delegatie naar Delft gestuurd. Dat zegt wel iets over de kwaliteit van ons curriculum.”
Hebt u, naast het onderwijs, ooit onderzoek gedaan?
“Ik heb één keer in mijn leven een onderzoeksproject gedaan en had daar geen enkele lol in. Voor langdurig onderzoek dat in details treedt heb ik helemaal geen geduld. Ik ben een generalist. Maar ik heb wel bewondering voor collega’s die het kunnen opbrengen om een heel leven in één onderwerp te volharden.
Ik ben een echte onderwijsman en schrijf jaarlijks een aantal publicaties op het gebied van techniekonderwijs, die ik op congressen in Amerika presenteer. Daar heb je een groter publiek dan in Nederland. Ik vind onderwijs in techniek ontzettend belangrijk en denk dat er nog veel verbeterd kan worden. In een dissertatie waarvoor ik in 1995 een Gold Award won voor beste publicatie op het gebied van techniekonderwijs, pleit ik bijvoorbeeld voor meer aandacht voor internationalisering binnen het technisch onderwijs, en dan binnen het bestaande curriculum. Ook pleit ik voor meer ethiek binnen techniek.”
Hoe ziet u dat voor u?
“Je moet ethiek geven als onderdeel van technische vakken. Neem bijvoorbeeld het vak probabilistic design. Bij een ontwerp zijn er binnen een tijd, bijvoorbeeld twintig jaar, bepaalde kansen dat er iets fout gaat in de constructie en dat er ongevallen komen. Hoe weeg je die ethisch af? Dat zijn belangrijke vragen, waarvoor nu nog steeds te weinig aandacht is. Ik wil studenten ook zaken als verantwoordelijkheid leren. Er is meer dan techniek.
Aan technische universiteiten bestaat de reflex om vakken als ethiek dan maar in een verplicht bijvakje onder te brengen. Maar daarmee demotiveer je studenten alleen maar, en gaan ze alleen voor de punten. Goede techniekstudenten zijn wat mij betreft generalisten, en daar schort het hier op de TU nog wel eens aan. Een goede student haalt niet alleen genoeg punten en volgt vakken op goed niveau, maar kan ook de keuzes die hij maakt motiveren.
Van een student wordt tegenwoordig meer gevraagd dan het maken van sommen. Onze offshorestudenten moeten ook economische afwegingen kunnen maken. Bij iedere constructie die je op zee maakt spelen de kosten en het rendement een belangrijke rol. Daarom hebben we dat in het curriculum een grotere plaats gegeven. Studenten van ons volgen ook vakken aan de economiefaculteit in Rotterdam.”
Deze zomer is uw opvolger George Lagers benoemd, die het onderwijs bij offshore de komende jaren gaat leiden. Stopt u?
“In juni 2005 wil ik definitief het stokje overgeven. Tot die tijd wil ik nog een paar klussen afmaken. Dan laat ik met de opleiding een mooi afgerond geheel na.”
Wat laat u na dertig jaar na?
“We hebben vijfhonderd studenten afgeleverd die nu van Noorwegen tot China in de industrie werkzaam zijn. Our kids are all over the world, zeg ik wel. Ook hebben we goed onderzoek gedaan en we zijn uitgegroeid tot een volwassen opleiding. Daarom werd het nu tijd om de werkgroep offshore engineering op te heffen. Hij heeft zichzelf overbodig gemaakt.”
WIE IS WALTER MASSIE?
De op Road Island in het Amerikaanse New England geboren Walter Massie (62) emigreerde al vlot na het afronden van zijn master degree in de werktuigbouwkunde naar Delft. Hier haalde hij een Msc-graad in hydraulic engineering, bij wat nu waterinstituut IHE heet. Zijn liefde voor de offshoretechniek deed Massie op dankzij contacten aan de TU Delft, waar hij na een jaar IHE niet meer weg wilde. Massie is ondanks dertig jaar Delft nog steeds Amerikaan, en gaat jaarlijks terug naar de VS om lezingen over techniekonderwijs te geven. Hij woont in Pijnacker en heeft twee zoons.
(Foto’s: Sam Rentmeester/FMAX)
Comments are closed.