Een academisch debat aan de TU? Voor de zomervakantie schreven Erik Lagendijk en Paul Rullmann op deze plaats reacties op de stellingen van Adrienne van den Bogaard. Begin september kwam Anka Mulder erop terug.
Van een echt debat is echter nog geen sprake. De reacties zijn stuk voor stuk getuigenissen. Niet van hooggeleerde welsprekendheid, maar van academische bellenblazerij.
Het stuk van directeur studentenzaken Anka Mulder lijkt rechtstreeks uit het managershandboek te komen. Dat illustreert ze na uiteenzetting van haar ‘positie’ met de vraag: ‘Mee eens of juist niet? Mooi zo.’ Want ziet u, het maakt niet uit of u het wel of niet eens bent met haar positie. Zolang er maar debat lijkt te zijn, want dan denkt u dat u mag meepraten. Dat bestuurt wat makkelijker.
De inhoud van Mulders’ artikel is flinterdun, wat de conclusie illustreert. “Kortom: studenten en docenten hebben allebei een belang bij en een belangrijke rol in de kwaliteit van ons onderwijs.” Goh, echt? “Eisen stellen, stimuleren en zich voor elkaar interesseren zijn daarbij belangrijker dan polariseren.” Alsof een stevige polemiek niet stimuleert. “Bestuur en management van deze universiteit moeten student en docent daarin ondersteunen en faciliteiten bieden.” Ziet u hier ook maar één zin die het domein van de vanzelfsprekende abstracties of van de goedbedoelde gemeenplaatsen ontstijgt?
Het ironische van de bijdrage van Lagendijk was dat voor hem geldt wat Van den Boogaard over haar studenten zei: een academische tekst is niet hetzelfde als ‘de uitkomst van een gesprek aan de borreltafel’. Zijn samenraapsel van losstaande opinies en open deuren eindigt hij met een advies aan Van den Bogaard: ‘verlaat je ivoren toren en keer terug in de alledaagse werkelijkheid’. Voor zijn conclusie ontbrak elke argumentatieve of empirische ondersteuning.
Het gebrek aan academische zin bij Rullmann werd duidelijk in de sarcastische titel van zijn stuk: ‘Hoe zielig is de moderne docent?’ Hij probeert Van den Bogaard een beetje terecht te wijzen en legt haar woorden in de mond: “Adrienne van den Bogaard stelt: de tegenwoordige student is zo dom dat hij […] zonder nuance de overheid van alles de schuld geeft. In zekere zin doet ze in haar artikel hetzelfde. De schuld ligt bij onderwijsmanagers, opleidingsdirecteuren, adviseurs, de visitaties, het systeem. De enige witte raaf is de docent.” Terwijl Van den Bogaard niemand de schuld geeft, maar een discussie wil voeren over hoe managementbemoeienissen de kwaliteit van het onderwijs beïnvloeden. Een niet onbelangrijk dilemma waar Rullmann verder handig omheen praat.
De meest zorgelijke opmerkingen, waarover het oorverdovend stil bleef, kwamen van Lagendijk en Rullmann. Deze bestuurders voerden het woord over hun ‘maatschappelijke inspiratie’. Rullmann: “Studenten groeien op in een samenleving waarin allerlei spannende dingen met elkaar om de voorrang strijden; via reclame, spelletjes, muziek, beelden.” Lagendijk: “De studie moet meer dan ooit concurreren met andere vormen van tijdbesteding.” We moeten ‘de concurrentieslag met de verleiding winnen’. Alsof de programmamanager van Talpa aan het woord is. Maar hoort u wat hier gezegd wordt? De studie concurreert met allerlei spannende dingen en moet die slag om de aandacht winnen! Studenten zijn als apathische zapmachines en de universiteit moet alles uit de kast halen om de aandacht vast te houden. “We zullen nieuwe, onorthodoxe methoden moeten gebruiken om dicht bij de leefwereld van jongeren te komen”, noemt Rullmann dat.
Hoezo academische vorming? Het is blijkbaar niet meer de student die zich geestelijk aanpast aan de intellectuele omgeving van het academische instituut. Nee, blijft u, koning student, maar lekker passief in uw luie stoel zitten, want ter wille van de ‘studeerbaarheid’ past Rullmann die academische omgeving vanzelf aan u aan. En uit verre contreien waar universiteiten als MIT, Princeton en Oxford staan, hoor ik Rullmanns collega’s zich bulderend op hun knieën slaan.
Wat een ontmaskering van academische pretentie. Je gaat vermoeden dat wat zich nu al jaren een technische universiteit noemt, eigenlijk niet meer is dan een vermomde hogeschool! En met bijdragen van dit allooi, mag je je afvragen wat er bij de geplande onderwijsbijeenkomsten verder voor het voetlicht wordt gebracht. Met conclusies zoals van Mulder heeft geen weldenkend mens er iets te zoeken.
Ad van der Stok studeert aan de faculteit Bouwkunde.
Adrienne van den Boogaard, ‘Kennis is minder belangrijk dan tevreden onderwijsklanten’ (Delta 15, 12 mei)
Erik Lagendijk, ‘Beste Adrienne…’ (Delta 15, 19 mei)
Paul Rullmann, ‘Hoe zielig is de moderne docent?’ (Delta 17, 26 mei)
Anka Mulder, ‘De straat op voor beter onderwijs?’ (Delta 27, 15 september)
Van een echt debat is echter nog geen sprake. De reacties zijn stuk voor stuk getuigenissen. Niet van hooggeleerde welsprekendheid, maar van academische bellenblazerij.
Het stuk van directeur studentenzaken Anka Mulder lijkt rechtstreeks uit het managershandboek te komen. Dat illustreert ze na uiteenzetting van haar ‘positie’ met de vraag: ‘Mee eens of juist niet? Mooi zo.’ Want ziet u, het maakt niet uit of u het wel of niet eens bent met haar positie. Zolang er maar debat lijkt te zijn, want dan denkt u dat u mag meepraten. Dat bestuurt wat makkelijker.
De inhoud van Mulders’ artikel is flinterdun, wat de conclusie illustreert. “Kortom: studenten en docenten hebben allebei een belang bij en een belangrijke rol in de kwaliteit van ons onderwijs.” Goh, echt? “Eisen stellen, stimuleren en zich voor elkaar interesseren zijn daarbij belangrijker dan polariseren.” Alsof een stevige polemiek niet stimuleert. “Bestuur en management van deze universiteit moeten student en docent daarin ondersteunen en faciliteiten bieden.” Ziet u hier ook maar één zin die het domein van de vanzelfsprekende abstracties of van de goedbedoelde gemeenplaatsen ontstijgt?
Het ironische van de bijdrage van Lagendijk was dat voor hem geldt wat Van den Boogaard over haar studenten zei: een academische tekst is niet hetzelfde als ‘de uitkomst van een gesprek aan de borreltafel’. Zijn samenraapsel van losstaande opinies en open deuren eindigt hij met een advies aan Van den Bogaard: ‘verlaat je ivoren toren en keer terug in de alledaagse werkelijkheid’. Voor zijn conclusie ontbrak elke argumentatieve of empirische ondersteuning.
Het gebrek aan academische zin bij Rullmann werd duidelijk in de sarcastische titel van zijn stuk: ‘Hoe zielig is de moderne docent?’ Hij probeert Van den Bogaard een beetje terecht te wijzen en legt haar woorden in de mond: “Adrienne van den Bogaard stelt: de tegenwoordige student is zo dom dat hij […] zonder nuance de overheid van alles de schuld geeft. In zekere zin doet ze in haar artikel hetzelfde. De schuld ligt bij onderwijsmanagers, opleidingsdirecteuren, adviseurs, de visitaties, het systeem. De enige witte raaf is de docent.” Terwijl Van den Bogaard niemand de schuld geeft, maar een discussie wil voeren over hoe managementbemoeienissen de kwaliteit van het onderwijs beïnvloeden. Een niet onbelangrijk dilemma waar Rullmann verder handig omheen praat.
De meest zorgelijke opmerkingen, waarover het oorverdovend stil bleef, kwamen van Lagendijk en Rullmann. Deze bestuurders voerden het woord over hun ‘maatschappelijke inspiratie’. Rullmann: “Studenten groeien op in een samenleving waarin allerlei spannende dingen met elkaar om de voorrang strijden; via reclame, spelletjes, muziek, beelden.” Lagendijk: “De studie moet meer dan ooit concurreren met andere vormen van tijdbesteding.” We moeten ‘de concurrentieslag met de verleiding winnen’. Alsof de programmamanager van Talpa aan het woord is. Maar hoort u wat hier gezegd wordt? De studie concurreert met allerlei spannende dingen en moet die slag om de aandacht winnen! Studenten zijn als apathische zapmachines en de universiteit moet alles uit de kast halen om de aandacht vast te houden. “We zullen nieuwe, onorthodoxe methoden moeten gebruiken om dicht bij de leefwereld van jongeren te komen”, noemt Rullmann dat.
Hoezo academische vorming? Het is blijkbaar niet meer de student die zich geestelijk aanpast aan de intellectuele omgeving van het academische instituut. Nee, blijft u, koning student, maar lekker passief in uw luie stoel zitten, want ter wille van de ‘studeerbaarheid’ past Rullmann die academische omgeving vanzelf aan u aan. En uit verre contreien waar universiteiten als MIT, Princeton en Oxford staan, hoor ik Rullmanns collega’s zich bulderend op hun knieën slaan.
Wat een ontmaskering van academische pretentie. Je gaat vermoeden dat wat zich nu al jaren een technische universiteit noemt, eigenlijk niet meer is dan een vermomde hogeschool! En met bijdragen van dit allooi, mag je je afvragen wat er bij de geplande onderwijsbijeenkomsten verder voor het voetlicht wordt gebracht. Met conclusies zoals van Mulder heeft geen weldenkend mens er iets te zoeken.
Ad van der Stok studeert aan de faculteit Bouwkunde.
Adrienne van den Boogaard, ‘Kennis is minder belangrijk dan tevreden onderwijsklanten’ (Delta 15, 12 mei)
Erik Lagendijk, ‘Beste Adrienne…’ (Delta 15, 19 mei)
Paul Rullmann, ‘Hoe zielig is de moderne docent?’ (Delta 17, 26 mei)
Anka Mulder, ‘De straat op voor beter onderwijs?’ (Delta 27, 15 september)

Comments are closed.