Bouwkunde blijft een ontwerpopleiding, maar met meer nadruk op wetenschappelijke onderbouwing en reflectie. Over deze ‘verwetenschappelijking’ is de onderwijsinspectie erg te spreken.
/strong>
Geen champagne, geen feestmuziek. Decaan Hans Beunderman en opleidingsdirecteur Kees van Weeren zijn niet in een juichstemming. Dat lijkt raar, want het nieuwe rapport van de onderwijsinspectie over bouwkunde is er één van het type ‘grote vorderingen gemaakt. Ga zo door!’
Dat moet voldoening geven, zeker na het uiterst kritische rapport van drie jaar geleden. De wetenschappelijke vorming in het onderwijsprogramma zou onder de maat zijn, was daarin te lezen. Bij de studenten werden grote kennislacunes geconstateerd. Afstudeerprojecten sleepten in de ogen van de onderwijsinspectie vaak te lang aan, en als hoofdoorzaak van de hoge uitval in de doctoraalfase werd de ‘vrijblijvende’ propedeuse aangewezen. Ook op de procedures voor onderwijsvernieuwing en de eindtermen was kritiek.
Het afgelopen voorjaar bracht de onderwijsinspectie een nieuw bezoek. Belangrijkste conclusie: bouwkunde heeft de meeste kritiek en aanbevelingen adequaat opgepikt. Toch hebben Beunderman en Van Weeren een goede reden om niet te juichen: bouwkunde zit nog middenin de drieledige omwenteling die in september 2002 in gang is gezet. Een nieuw curriculum, een nieuwe semesterindeling, en de invoering van de bachelor-masterfase. De medewerkers en studenten hebben er de handen vol aan. ,,In deze fase lopen we nog elke dag tegen nieuwe dingen aan die schuren met het afstuderen volgens de oude regels”, zegt Van Weeren. ,,Bovendien komen er weer nieuwe grote veranderingen aan, zoals de invoering van de Delft School of Design.”
Al in 2000 heeft de opleiding bouwkunde de ingrijpende veranderingen die nu plaatsvinden met de onderwijsinspectie besproken. De nieuwe opzet gaat de kwaliteitsverbeteringen mogelijk maken waar jullie zo op hameren, luidde de boodschap, en de inspectie had er vertrouwen in.
Sindsdien is er inderdaad het een en ander op de rails gezet, zo blijkt uit het rapport. De prestaties van studenten worden beter gevolgd. De propedeuse is strenger geworden. En het rapport is vol lof over de manieren waarop bouwkunde het wetenschappelijk niveau van het onderwijs opkrikt. Kennis en ontwerpen zijn beter op elkaar afgestemd, en toetsmethodes en %criteria zijn waar nodig aangepast.
,,Het imago van een ‘slappe hap, zoete koek’-opleiding kan nu echt bij de vuilnis worden gezet”, zegt Beunderman. ,,De technisch-wetenschappelijke component is duidelijk versterkt.” Hij pakt een lijvig boek van tafel. ,,’Architectural Design and Composition’ is nu vaste lesstof. Studenten hoeven het niet van A tot Z uit het hoofd te leren, maar het helpt ze te reflecteren op het ontwerpen.”
Ja, geeft de decaan toe, de opleiding is zwaarder geworden. ,,We zijn geen hbo. Studenten willen zelf graag dat de lat hoger wordt gelegd.”
Zal die ‘verwetenschappelijking’ leiden tot kleinere studentenaantallen? Meer afvallers? Opleidingsdirecteur Van Weeren: ,,Dat hoeft helemaal niet. We streven niet naar minder studenten. Ik zie ook het aantal vooraanmeldingen niet verontrustend dalen.”
Begeleiding
Een andere grote verandering die het rapport verwelkomt: het afstuderen is strakker geworden. Volgt een student een bepaalde master (bouwkunde telt er nu vier), dan kiest hij of zij voor een afstudeeronderwerp en een begeleider die thuishoren bij één van de onderzoeksthema’s binnen die master. ,,Vroeger kon je als student in theorie elke begeleider kiezen die je wilde, maar je moest maar net iemand vinden die zin, tijd en de kwaliteit had om dat te doen”, zegt Van Weeren.
Een strak leerplan moet de student helpen de deadlines te halen: doet hij langer over zijn afstuderen dan gepland, dan is verdere begeleiding niet vanzelfsprekend. ,,Door de bezuinigingen kunnen we niet eindeloos lang dezelfde studenten laten begeleiden”, zegt Van Weeren.
Het rapport constateert bezorgd dat studenten soms in tijdnood komen en binnen een master niet altijd de afstudeervariant van hun keuze kunnen volgen. ,,Soms wordt het door het meewegen van facultair onderzoeksbeleid inderdaad de tweede keuze”, geeft Van Weeren toe. ,,Maar binnen een thema is de vrijheid groot.”
De constatering van de onderwijsinspectie dat de invoering van de masters onbedoeld tot verkokering heeft geleid, wordt door Beunderman onderschreven. ,,Het is wel te verklaren: vroeger kon je als bouwkundestudent eerst tweejaar ‘in de breedte’ en vervolgens drie jaar in de diepte. Bij de bachelor-master is dat andersom. Meer verdieping in kortere tijd leidt al snel tot minder oog voor de raakvlakken tussen verschillende disciplines. Terwijl die raakvlakken maatschappelijk gezien vaak heel interessant zijn. We gaan daar zeker iets aan doen.”
Ander opvallend kritiekpunt in het rapport: de opmerking dat ,,zowel studenten als docenten overwegend negatief zijn over de plaats die duurzame ontwikkeling in het nieuwe onderwijsprogramma krijgt”. Voorts stelt de onderwijsinspectie dat het onderwijsprogramma nog onvoldoende samenhang vertoont, en wordt de TU aangespoord om snel geld te investeren in ‘bouwkundige veranderingen (%) die noodzakelijk zijn voor de realisering van het nieuwe onderwijsprogramma’. Beunderman: ,,Aanvullende nieuwbouw zit er voorlopig niet in, gezien de financiële situatie van de TU Delft, maar er komt wel geld om de ruimte beter te benutten.” De decaan zelf verhuist van de begane grond naar een hogere verdieping om meer plek voor studenten aan de zogeheten ‘Bouwkunde Main Street‘ te creëren.
Bij studenten zelf staat de inhoudelijke verbetering van het onderwijs niet bovenaan het prioriteitenlijstje, vertelt Van Weeren. ,,Goede faciliteiten, dat vinden ze nóg belangrijker. Het aantal computers op de faculteiten is inmiddels toegenomen tot één per acht studenten, maar dat vinden de studenten nog steeds onder de maat, hoewel de faculteit haar grenzen hier heeft bereikt.” Hij loopt naar een pc om te tonen dat je tegenwoordig online kunt bekijken welke computers in het gebouw beschikbaar zijn en welke niet. ,,Zulke dingen zijn ook belangrijk.”
Bouwkunde blijft een ontwerpopleiding, maar met meer nadruk op wetenschappelijke onderbouwing en reflectie. Over deze ‘verwetenschappelijking’ is de onderwijsinspectie erg te spreken.
Geen champagne, geen feestmuziek. Decaan Hans Beunderman en opleidingsdirecteur Kees van Weeren zijn niet in een juichstemming. Dat lijkt raar, want het nieuwe rapport van de onderwijsinspectie over bouwkunde is er één van het type ‘grote vorderingen gemaakt. Ga zo door!’
Dat moet voldoening geven, zeker na het uiterst kritische rapport van drie jaar geleden. De wetenschappelijke vorming in het onderwijsprogramma zou onder de maat zijn, was daarin te lezen. Bij de studenten werden grote kennislacunes geconstateerd. Afstudeerprojecten sleepten in de ogen van de onderwijsinspectie vaak te lang aan, en als hoofdoorzaak van de hoge uitval in de doctoraalfase werd de ‘vrijblijvende’ propedeuse aangewezen. Ook op de procedures voor onderwijsvernieuwing en de eindtermen was kritiek.
Het afgelopen voorjaar bracht de onderwijsinspectie een nieuw bezoek. Belangrijkste conclusie: bouwkunde heeft de meeste kritiek en aanbevelingen adequaat opgepikt. Toch hebben Beunderman en Van Weeren een goede reden om niet te juichen: bouwkunde zit nog middenin de drieledige omwenteling die in september 2002 in gang is gezet. Een nieuw curriculum, een nieuwe semesterindeling, en de invoering van de bachelor-masterfase. De medewerkers en studenten hebben er de handen vol aan. ,,In deze fase lopen we nog elke dag tegen nieuwe dingen aan die schuren met het afstuderen volgens de oude regels”, zegt Van Weeren. ,,Bovendien komen er weer nieuwe grote veranderingen aan, zoals de invoering van de Delft School of Design.”
Al in 2000 heeft de opleiding bouwkunde de ingrijpende veranderingen die nu plaatsvinden met de onderwijsinspectie besproken. De nieuwe opzet gaat de kwaliteitsverbeteringen mogelijk maken waar jullie zo op hameren, luidde de boodschap, en de inspectie had er vertrouwen in.
Sindsdien is er inderdaad het een en ander op de rails gezet, zo blijkt uit het rapport. De prestaties van studenten worden beter gevolgd. De propedeuse is strenger geworden. En het rapport is vol lof over de manieren waarop bouwkunde het wetenschappelijk niveau van het onderwijs opkrikt. Kennis en ontwerpen zijn beter op elkaar afgestemd, en toetsmethodes en %criteria zijn waar nodig aangepast.
,,Het imago van een ‘slappe hap, zoete koek’-opleiding kan nu echt bij de vuilnis worden gezet”, zegt Beunderman. ,,De technisch-wetenschappelijke component is duidelijk versterkt.” Hij pakt een lijvig boek van tafel. ,,’Architectural Design and Composition’ is nu vaste lesstof. Studenten hoeven het niet van A tot Z uit het hoofd te leren, maar het helpt ze te reflecteren op het ontwerpen.”
Ja, geeft de decaan toe, de opleiding is zwaarder geworden. ,,We zijn geen hbo. Studenten willen zelf graag dat de lat hoger wordt gelegd.”
Zal die ‘verwetenschappelijking’ leiden tot kleinere studentenaantallen? Meer afvallers? Opleidingsdirecteur Van Weeren: ,,Dat hoeft helemaal niet. We streven niet naar minder studenten. Ik zie ook het aantal vooraanmeldingen niet verontrustend dalen.”
Begeleiding
Een andere grote verandering die het rapport verwelkomt: het afstuderen is strakker geworden. Volgt een student een bepaalde master (bouwkunde telt er nu vier), dan kiest hij of zij voor een afstudeeronderwerp en een begeleider die thuishoren bij één van de onderzoeksthema’s binnen die master. ,,Vroeger kon je als student in theorie elke begeleider kiezen die je wilde, maar je moest maar net iemand vinden die zin, tijd en de kwaliteit had om dat te doen”, zegt Van Weeren.
Een strak leerplan moet de student helpen de deadlines te halen: doet hij langer over zijn afstuderen dan gepland, dan is verdere begeleiding niet vanzelfsprekend. ,,Door de bezuinigingen kunnen we niet eindeloos lang dezelfde studenten laten begeleiden”, zegt Van Weeren.
Het rapport constateert bezorgd dat studenten soms in tijdnood komen en binnen een master niet altijd de afstudeervariant van hun keuze kunnen volgen. ,,Soms wordt het door het meewegen van facultair onderzoeksbeleid inderdaad de tweede keuze”, geeft Van Weeren toe. ,,Maar binnen een thema is de vrijheid groot.”
De constatering van de onderwijsinspectie dat de invoering van de masters onbedoeld tot verkokering heeft geleid, wordt door Beunderman onderschreven. ,,Het is wel te verklaren: vroeger kon je als bouwkundestudent eerst tweejaar ‘in de breedte’ en vervolgens drie jaar in de diepte. Bij de bachelor-master is dat andersom. Meer verdieping in kortere tijd leidt al snel tot minder oog voor de raakvlakken tussen verschillende disciplines. Terwijl die raakvlakken maatschappelijk gezien vaak heel interessant zijn. We gaan daar zeker iets aan doen.”
Ander opvallend kritiekpunt in het rapport: de opmerking dat ,,zowel studenten als docenten overwegend negatief zijn over de plaats die duurzame ontwikkeling in het nieuwe onderwijsprogramma krijgt”. Voorts stelt de onderwijsinspectie dat het onderwijsprogramma nog onvoldoende samenhang vertoont, en wordt de TU aangespoord om snel geld te investeren in ‘bouwkundige veranderingen (%) die noodzakelijk zijn voor de realisering van het nieuwe onderwijsprogramma’. Beunderman: ,,Aanvullende nieuwbouw zit er voorlopig niet in, gezien de financiële situatie van de TU Delft, maar er komt wel geld om de ruimte beter te benutten.” De decaan zelf verhuist van de begane grond naar een hogere verdieping om meer plek voor studenten aan de zogeheten ‘Bouwkunde Main Street‘ te creëren.
Bij studenten zelf staat de inhoudelijke verbetering van het onderwijs niet bovenaan het prioriteitenlijstje, vertelt Van Weeren. ,,Goede faciliteiten, dat vinden ze nóg belangrijker. Het aantal computers op de faculteiten is inmiddels toegenomen tot één per acht studenten, maar dat vinden de studenten nog steeds onder de maat, hoewel de faculteit haar grenzen hier heeft bereikt.” Hij loopt naar een pc om te tonen dat je tegenwoordig online kunt bekijken welke computers in het gebouw beschikbaar zijn en welke niet. ,,Zulke dingen zijn ook belangrijk.”

Comments are closed.