Er ligt een veelbelovend artikel op mijn bureau. Een wetenschappelijk tijdschrift gaf mij de opdracht dit artikel na te kijken en na lezing kwam ik tot de conclusie dat er niet zoveel mis mee is.
Normaal geef ik dan aanmoedigend commentaar. Daar is nu zeker reden toe, want ikzelf ben recentelijk ook welwillend behandeld door referees die mijn werk beoordeelden. Toch aarzel ik deze keer. Ik vermoed namelijk dat een redacteur een grap met me probeert uit te halen.
Uitgeverijen van wetenschappelijke tijdschriften lijken mij bedrijven vol vrolijkheid. Hoe zou zo’n redactie eruit zien? Ik stel me grote kantoortuinen voor. Een paar keer per dag staat een redacteur op die zijn collega’s op de hoogte stelt van weer een andere manier waarop auteur of referee, zonder direct in grof taalgebruik te vervallen, referee of auteur voor rotte vis uitmaakt. En soms bedenkt zo’n redacteur een goede grap.
Het volgende is het geval. Ik was de afgelopen tijd behoorlijk productief, want mijn project loopt op zijn einde en ik heb dus veel te vertellen. Daarbij stellen tijdschriften steeds striktere eisen aan de lengte van de artikelen. Heb je veel te vertellen, dan ben je dus wel gedwongen om veel artikelen te schrijven. Halverwege vorig jaar heb ik er een stuk of vijf ingediend. Daar kwamen de afgelopen tijd refereecommentaren op terug. Die waren gelukkig niet slecht en met kleine wijzigingen dacht ik de artikelen wel geaccepteerd te krijgen. Maar na het indienen van de aangepaste versies hoorde ik lange tijd niets.
Tot begin vorige week. Op dinsdag was daar dan eindelijk de acceptatie van een van mijn artikelen. Op woensdag volgde de acceptatie van artikel nummer twee. Donderdag begon ik onraad te ruiken. Mijn derde geaccepteerde artikel die week! Verdacht was dat dit artikel was geaccepteerd op autoriteit van de redactie, zo op het oog zonder tussenkomst van een referee. U raadt het al, vrijdag zat er alweer een envelop van een uitgever in mijn postvak. Geroutineerd maakte ik de envelop open.
Helaas! Niet mijn volgende artikel was geaccepteerd, maar ik werd gevraagd een artikel na te kijken. Mijn teleurstelling sloeg al snel om in verbazing toen titel me akelig bekend voorkwam, en inderdaad: de eerste auteur was ik zelf! Tsja, iemand bij de uitgeverij neemt me in de maling. Maar het kan natuurlijk ook zijn dat er op de uitgeverijen maar een week per jaar gewerkt wordt, en dat ik het slachtoffer ben van enerzijds een plotselinge opleving in werklust, en anderzijds een redacteur die niet kan lezen. Als ik nu net doe of ik ook niet kan lezen dan accepteer ik mijn artikel zonder verdere wijzigingen.
Jan-Dirk Kamminga is fellow aan het Netherlands Institute for Metals Research. Hij onderzoekt oppervlakteharding van staal bij de afdeling technische materiaalwetenschappen.
Er ligt een veelbelovend artikel op mijn bureau. Een wetenschappelijk tijdschrift gaf mij de opdracht dit artikel na te kijken en na lezing kwam ik tot de conclusie dat er niet zoveel mis mee is. Normaal geef ik dan aanmoedigend commentaar. Daar is nu zeker reden toe, want ikzelf ben recentelijk ook welwillend behandeld door referees die mijn werk beoordeelden. Toch aarzel ik deze keer. Ik vermoed namelijk dat een redacteur een grap met me probeert uit te halen.
Uitgeverijen van wetenschappelijke tijdschriften lijken mij bedrijven vol vrolijkheid. Hoe zou zo’n redactie eruit zien? Ik stel me grote kantoortuinen voor. Een paar keer per dag staat een redacteur op die zijn collega’s op de hoogte stelt van weer een andere manier waarop auteur of referee, zonder direct in grof taalgebruik te vervallen, referee of auteur voor rotte vis uitmaakt. En soms bedenkt zo’n redacteur een goede grap.
Het volgende is het geval. Ik was de afgelopen tijd behoorlijk productief, want mijn project loopt op zijn einde en ik heb dus veel te vertellen. Daarbij stellen tijdschriften steeds striktere eisen aan de lengte van de artikelen. Heb je veel te vertellen, dan ben je dus wel gedwongen om veel artikelen te schrijven. Halverwege vorig jaar heb ik er een stuk of vijf ingediend. Daar kwamen de afgelopen tijd refereecommentaren op terug. Die waren gelukkig niet slecht en met kleine wijzigingen dacht ik de artikelen wel geaccepteerd te krijgen. Maar na het indienen van de aangepaste versies hoorde ik lange tijd niets.
Tot begin vorige week. Op dinsdag was daar dan eindelijk de acceptatie van een van mijn artikelen. Op woensdag volgde de acceptatie van artikel nummer twee. Donderdag begon ik onraad te ruiken. Mijn derde geaccepteerde artikel die week! Verdacht was dat dit artikel was geaccepteerd op autoriteit van de redactie, zo op het oog zonder tussenkomst van een referee. U raadt het al, vrijdag zat er alweer een envelop van een uitgever in mijn postvak. Geroutineerd maakte ik de envelop open.
Helaas! Niet mijn volgende artikel was geaccepteerd, maar ik werd gevraagd een artikel na te kijken. Mijn teleurstelling sloeg al snel om in verbazing toen titel me akelig bekend voorkwam, en inderdaad: de eerste auteur was ik zelf! Tsja, iemand bij de uitgeverij neemt me in de maling. Maar het kan natuurlijk ook zijn dat er op de uitgeverijen maar een week per jaar gewerkt wordt, en dat ik het slachtoffer ben van enerzijds een plotselinge opleving in werklust, en anderzijds een redacteur die niet kan lezen. Als ik nu net doe of ik ook niet kan lezen dan accepteer ik mijn artikel zonder verdere wijzigingen.
Jan-Dirk Kamminga is fellow aan het Netherlands Institute for Metals Research. Hij onderzoekt oppervlakteharding van staal bij de afdeling technische materiaalwetenschappen.
Comments are closed.