De Delftse universiteitsraad moet zèlf voorstellen ontwikkelen voor een nieuwe rol. Dat zegt de nieuwe raadsvoorzitter, ir. H. van Iperen, over de komende bestuurshervormingen van minister Ritzen.
,,Je kunt het natuurlijk wel uitstellen, jezelf steeds in een dwangpositie laten manoeuvreren en aan het onderhandelen blijven. Òf je kunt constructiever te werk gaan, en zelf initiatieven nemen.”
Van Iperen, die op 1 januari zijn functie van secretaris-beheerder van Wiskunde en Informatica heeft neergelegd, vindt nog niet dat hij in een ‘sterfhuis’ beland is. Dat de minister de raad de komende jaren belangrijke bevoegdheden wil afnemen, zoals het budgetrecht, en dit universitaire bestuursorgaan wil omvormen tot medezeggenschapsraad of ondernemingsraad, heeft hem niet afgeschrikt.
,,Iedereen kan rekenen. De wetgever haalt het niet om die bestuurshervormingen binnen een jaar erdoor te krijgen. Daarna volgt nog een invoeringstraject. Dat gaat alles bijelkaar nog wel drieëneenhalf tot vier jaar duren. Dus een normale zittingstermijn maak ik nog wel vol – en ook nog wel een tweede, als ik tenminste naar tevredenheid functioneer.”
Tegen die tijd loopt Van Iperen naar de zestig, maar een rustig leven krijgt hij voor die tijd zeker niet.
,,Mijn voorzitterschap zal parallel lopen aan die bestuurlijke hervormingen. En het heeft mijn voorkeur om daarop al een voorschot te nemen, via een experimenteerartikel of zo, en dan een eigen draad, een eigen vorm te ontwikkelen. Ik ben me nog aan het oriënteren op de vraag hoevéél eigen we ruimte we daarvoor hebben, maar er kan toch haast geen formele wettelijke belemmering zijn? We zouden een geweldig sterke positie hebben als we, op basis van consensus, zelf met initiatieven zouden komen. De universiteitsraad heeft Ritzen nog weinig laten horen: ik wil wel eens weten waarom uit al het overleg nog niet iets moois is voortgekomen.”
Rolwisseling
De nieuwe voorzitter, die nog een enkele keer het woord ‘hogeschoolraad’ laat vallen, was al in de jaren zestig en zeventig actief aan de linkerzijde van de universiteitspolitiek.
,,Ja, ik ben een voorbeeld van de ‘lange mars door de instellingen’. Toendertijd zat ik aan de kant die uiterst kritisch stond tegenover het college van bestuur. Dat is dus wel een rolwisseling. Terugblikkend kan ik zeggen dat veel energie is gestoken in het goed laten werken van de huidige structuur, om er goede beslissingen uit te krijgen. Maar ik vraag me wel af of al die energie voldoende goed gebruikt is. Mensen met een geschiedenis zoals ik weten gewoon niet beter, maar ik realiseer me dat het ook best anders had gekund. En wellicht ook effectiever. In dit systeem voel ik me thuis alseen vis in het water, maar…”
,,De belangrijke elementen van het bestuurssysteem moeten overeind blijven. Dat houdt in dat een faculteitsbestuur, en een universiteitsbestuur, een geweten nodig hebben. Als het goed werkt leidt dat tot nauwkeurige beslissingen, en dàt moet zo blijven. Maar het is niet zo belangrijk in welke vorm dat gebeurt.”
In de hoogtijdagen van de democratiseringsgolf werd de universiteit als een ‘leefgemeenschap’ gezien, terwijl nu vooral het bedrijfsmatige aspect benadrukt wordt.
,,Dat zie je ook aan het idee om de universiteitsraad door een ondernemingsraad te vervangen. Dan ontstaat er een driehoek tussen college van bestuur, studenten en vakbonden, waar de rest van de universiteit buiten blijft. Ik zie dus veel meer in een ‘ongedeelde’ medezeggenschapsraad, waarin studenten, ondersteunend én wetenschappelijk personeel kunnen samenwerken. Los van elkaar opereren is niet goed voor de TU als geheel. De collegevoorzitter van de Universiteit Twente, Veltman, heeft onlangs het functioneren van de universiteit als ‘leefgemeenschap’ gekarakteriseerd als een van de verworvenheden van de laatste twintig jaar. Het is typisch een begrip uit de jaren zeventig, maar bij het scheiden van de markt wil ik hem daarin wel serieus nemen.”
Grote afstand
Toch is de universiteitsraad niet een echt levend begrip in diezelfde leefgemeenschap.
,,Ach, in àl die jaren was de afstand tot de werkvloer groot. Alleen in de begintijd was dat anders. De meeste medewerkers en studenten vinden hun identiteit in hun faculteit of vakgroep. Maar als in de raad belangrijke beslissingen worden genomen – denk aan het verdelen van geld, of het starten van bouwprojecten – dan dringt van boven af toch veel door tot het niveau van bijvoorbeeld vakgroepsbestuurder of projectleider. In formele zin heeft de universiteitsraad zeker gezag. De leden zijn tenslotte gekozen en hebben beslissingsbevoegdheid. Maar de problematieken zijn op de lagere niveaus soms moeilijk mee te voelen. De afstand is een echt probleem, en de fracties in de raad slagen er ook niet in die te overbruggen.”
Wat kan een nieuwe voorzitter daar nu aan doen?
,,Als secretaris-beheerder heb ik geleerd het belang te waarderen van processen. Als sb zorg je voor continuïteit, voor zekerheid, voor vorm, voor alternatieven, voor het naleven van afspraken. Dat geldt ook voor het voorzitterschap. Er moeten goede besluiten komen, en die moeten goed worden voorbereid. De raad kijkt wat dat betreft sterk naar de ambtelijke voorbereiding, maar ook in de fracties moet daaraan gewerkt worden. Ook zij moeten studeren en zichzelf informeren.”
,,Als dat proces goed verloopt, kan ik als voorzitter ook zinvol de vergaderingen van het college van bestuur bijwonen en dus het ‘medebestuur’ van de raad vormgeven. En als het een deugdelijk proces is zijn de beslissingen naar de faculteiten toe ook goed uit te leggen. Ik laat me niet inhuren om een warboel voor het volk te verklaren. Dan heb je in devoorbereiding dus gefaald.”
Letterlijk
Als secretaris-beheerder zal Van Iperen wel eens gemopperd hebben op die veelheid aan besluiten die het centrale bestuursniveau naar beneden kiepert.
,,Zeker het huidige college van bestuur loopt hard van stapel en neemt veel initiatieven. En ik kan niet ontkennen dat wij als secretarissen-beheerder wel eens zeiden: ‘College, u doet maar, wij vertalen het wel’. Het was soms wel eens een warboel, waar wij dan het beste van moesten zien te maken. Anderzijds moet ik toegeven dat het jammer is dat faculteiten zo weinig meespreken in de universiteitsraad zelf. Ze kunnen zich daar laten horen, maar er is zo’n idee van ‘wat er ook komt, we lossen het wel op’. Ik moet het maar letterlijk zeggen zoals het gevoeld wordt.”
,,Maar hopeloos is het niet: het is best uit te leggen wat er allemaal op het centrale niveau gebeurt. Ik ben iemand met veel gemeenschapszin, en als je het medebestuur de rug toekeert, dan is dat de dood in de pot. Dan geef je elke hoop op om dat geweten te kunnen bieden.”
Figuur 1 ,,Ik ben iemand met veel gemeenschapszin”
De Delftse universiteitsraad moet zèlf voorstellen ontwikkelen voor een nieuwe rol. Dat zegt de nieuwe raadsvoorzitter, ir. H. van Iperen, over de komende bestuurshervormingen van minister Ritzen. ,,Je kunt het natuurlijk wel uitstellen, jezelf steeds in een dwangpositie laten manoeuvreren en aan het onderhandelen blijven. Òf je kunt constructiever te werk gaan, en zelf initiatieven nemen.”
Van Iperen, die op 1 januari zijn functie van secretaris-beheerder van Wiskunde en Informatica heeft neergelegd, vindt nog niet dat hij in een ‘sterfhuis’ beland is. Dat de minister de raad de komende jaren belangrijke bevoegdheden wil afnemen, zoals het budgetrecht, en dit universitaire bestuursorgaan wil omvormen tot medezeggenschapsraad of ondernemingsraad, heeft hem niet afgeschrikt.
,,Iedereen kan rekenen. De wetgever haalt het niet om die bestuurshervormingen binnen een jaar erdoor te krijgen. Daarna volgt nog een invoeringstraject. Dat gaat alles bijelkaar nog wel drieëneenhalf tot vier jaar duren. Dus een normale zittingstermijn maak ik nog wel vol – en ook nog wel een tweede, als ik tenminste naar tevredenheid functioneer.”
Tegen die tijd loopt Van Iperen naar de zestig, maar een rustig leven krijgt hij voor die tijd zeker niet.
,,Mijn voorzitterschap zal parallel lopen aan die bestuurlijke hervormingen. En het heeft mijn voorkeur om daarop al een voorschot te nemen, via een experimenteerartikel of zo, en dan een eigen draad, een eigen vorm te ontwikkelen. Ik ben me nog aan het oriënteren op de vraag hoevéél eigen we ruimte we daarvoor hebben, maar er kan toch haast geen formele wettelijke belemmering zijn? We zouden een geweldig sterke positie hebben als we, op basis van consensus, zelf met initiatieven zouden komen. De universiteitsraad heeft Ritzen nog weinig laten horen: ik wil wel eens weten waarom uit al het overleg nog niet iets moois is voortgekomen.”
Rolwisseling
De nieuwe voorzitter, die nog een enkele keer het woord ‘hogeschoolraad’ laat vallen, was al in de jaren zestig en zeventig actief aan de linkerzijde van de universiteitspolitiek.
,,Ja, ik ben een voorbeeld van de ‘lange mars door de instellingen’. Toendertijd zat ik aan de kant die uiterst kritisch stond tegenover het college van bestuur. Dat is dus wel een rolwisseling. Terugblikkend kan ik zeggen dat veel energie is gestoken in het goed laten werken van de huidige structuur, om er goede beslissingen uit te krijgen. Maar ik vraag me wel af of al die energie voldoende goed gebruikt is. Mensen met een geschiedenis zoals ik weten gewoon niet beter, maar ik realiseer me dat het ook best anders had gekund. En wellicht ook effectiever. In dit systeem voel ik me thuis alseen vis in het water, maar…”
,,De belangrijke elementen van het bestuurssysteem moeten overeind blijven. Dat houdt in dat een faculteitsbestuur, en een universiteitsbestuur, een geweten nodig hebben. Als het goed werkt leidt dat tot nauwkeurige beslissingen, en dàt moet zo blijven. Maar het is niet zo belangrijk in welke vorm dat gebeurt.”
In de hoogtijdagen van de democratiseringsgolf werd de universiteit als een ‘leefgemeenschap’ gezien, terwijl nu vooral het bedrijfsmatige aspect benadrukt wordt.
,,Dat zie je ook aan het idee om de universiteitsraad door een ondernemingsraad te vervangen. Dan ontstaat er een driehoek tussen college van bestuur, studenten en vakbonden, waar de rest van de universiteit buiten blijft. Ik zie dus veel meer in een ‘ongedeelde’ medezeggenschapsraad, waarin studenten, ondersteunend én wetenschappelijk personeel kunnen samenwerken. Los van elkaar opereren is niet goed voor de TU als geheel. De collegevoorzitter van de Universiteit Twente, Veltman, heeft onlangs het functioneren van de universiteit als ‘leefgemeenschap’ gekarakteriseerd als een van de verworvenheden van de laatste twintig jaar. Het is typisch een begrip uit de jaren zeventig, maar bij het scheiden van de markt wil ik hem daarin wel serieus nemen.”
Grote afstand
Toch is de universiteitsraad niet een echt levend begrip in diezelfde leefgemeenschap.
,,Ach, in àl die jaren was de afstand tot de werkvloer groot. Alleen in de begintijd was dat anders. De meeste medewerkers en studenten vinden hun identiteit in hun faculteit of vakgroep. Maar als in de raad belangrijke beslissingen worden genomen – denk aan het verdelen van geld, of het starten van bouwprojecten – dan dringt van boven af toch veel door tot het niveau van bijvoorbeeld vakgroepsbestuurder of projectleider. In formele zin heeft de universiteitsraad zeker gezag. De leden zijn tenslotte gekozen en hebben beslissingsbevoegdheid. Maar de problematieken zijn op de lagere niveaus soms moeilijk mee te voelen. De afstand is een echt probleem, en de fracties in de raad slagen er ook niet in die te overbruggen.”
Wat kan een nieuwe voorzitter daar nu aan doen?
,,Als secretaris-beheerder heb ik geleerd het belang te waarderen van processen. Als sb zorg je voor continuïteit, voor zekerheid, voor vorm, voor alternatieven, voor het naleven van afspraken. Dat geldt ook voor het voorzitterschap. Er moeten goede besluiten komen, en die moeten goed worden voorbereid. De raad kijkt wat dat betreft sterk naar de ambtelijke voorbereiding, maar ook in de fracties moet daaraan gewerkt worden. Ook zij moeten studeren en zichzelf informeren.”
,,Als dat proces goed verloopt, kan ik als voorzitter ook zinvol de vergaderingen van het college van bestuur bijwonen en dus het ‘medebestuur’ van de raad vormgeven. En als het een deugdelijk proces is zijn de beslissingen naar de faculteiten toe ook goed uit te leggen. Ik laat me niet inhuren om een warboel voor het volk te verklaren. Dan heb je in devoorbereiding dus gefaald.”
Letterlijk
Als secretaris-beheerder zal Van Iperen wel eens gemopperd hebben op die veelheid aan besluiten die het centrale bestuursniveau naar beneden kiepert.
,,Zeker het huidige college van bestuur loopt hard van stapel en neemt veel initiatieven. En ik kan niet ontkennen dat wij als secretarissen-beheerder wel eens zeiden: ‘College, u doet maar, wij vertalen het wel’. Het was soms wel eens een warboel, waar wij dan het beste van moesten zien te maken. Anderzijds moet ik toegeven dat het jammer is dat faculteiten zo weinig meespreken in de universiteitsraad zelf. Ze kunnen zich daar laten horen, maar er is zo’n idee van ‘wat er ook komt, we lossen het wel op’. Ik moet het maar letterlijk zeggen zoals het gevoeld wordt.”
,,Maar hopeloos is het niet: het is best uit te leggen wat er allemaal op het centrale niveau gebeurt. Ik ben iemand met veel gemeenschapszin, en als je het medebestuur de rug toekeert, dan is dat de dood in de pot. Dan geef je elke hoop op om dat geweten te kunnen bieden.”
Figuur 1 ,,Ik ben iemand met veel gemeenschapszin”
Comments are closed.