Onderwijs

IEA: opschaling CO2-opslag noodzakelijk

Er komt maar weinig terecht van grootscheepse demonstratieprojecten voor CO2-opslag. Dat concludeert het internationaal energieagentschap op de vooravond van de G8 bijeenkomst in Canada.

CO2-opslag

Het voornemen op de G8-conferentie van 2008 was om twintig grootscheepse demonstratieprojecten voor CO2-afvang en -opslag te hebben in 2010.

Het IEA maakt in het rapport Carbon capture and storage – progress and next steps de tussenbalans op in voorbereiding van de volgende conferentie van de grootste economieën op 25 en 26 juni 2010 in Muskoka, Canada. Het IEA publiceerde het rapport onlangs op internet.

Daarin staat dat er wereldwijd geen twintig maar vijf projecten van enige grootte operationeel zijn: Sleipner en Snohvit in Noorwegen, In Salah in Algerije en Rangely en Weyburn-Midale in de VS. De typische grootte van de projecten bedraagt een miljoen ton CO2-opslag per jaar.

Opschaling is nodig, zo stelt het IEA, om de groei aan kolencentrales het hoofd te bieden en de uitstoot van broeikasgassen te verminderen in lijn met de klimaatdoelstelling van maximaal 2 graden temperatuurstijging. In 2015 moeten er 18 projecten draaien, 100 stuks in 2020, 850 in 2030 en 3400 in 2050, aldus het IEA.

Dat gaat niet vanzelf. De marktprijs per ton CO2 ligt nu tussen 10 en 20 euro. Opslag kost 50 euro, dus dat doet niemand spontaan. Overheden moeten daarom financieel garant staan voor CO2-oplag projecten, stelt het IEA. Daar is wereldwijd naar schatting 5 tot 6,5 miljard dollar mee gemoeid.

Om dat geld bijeen te krijgen suggereert het IEA de handel in emissierechten krapper te maken en/of om een CO2-belasting in te voeren. Niet alleen voor elektriciteitscentrales, maar ook energiehongerige industrieën in de chemie en het cement, raffinaderijen en hoogovens.

Tot slot adviseert het agentschap ook geld te reserveren voor publieksvoorlichting. De ervaring in Barendrecht onderstreept het belang daarvan.

Op de G8-conferentie is CO2-opslag waarschijnlijk slechts een van de miljardenprojecten die om prioriteit vragen.

Download rapport (1,7 MB)

Website IEA

<![CDATA[
 ]]>

‘Of het nu in een groot uitgevallen meterkast drie hoog achter is, of in een kast van een villa op de Veluwe: wonen doen we bijna allemaal.’ Zo trekt bouw- en taalkundige MaartenJan Hoekstra de lezers van ‘Huis, tuin en keuken’ eenvoudig binnen. Vervolgens bindt hij ze met citaten uit ‘Het Dorp’ van Wim Sonneveld. Dat we wonen ‘in betonnen dozen met flink veel glas’ en dat ‘dressoir met plastic rozen’ van Mien. Herkenbaar. Daarna gaat het snel de diepte in. Hoekstra wil zijn lezers namelijk (veel) wijzer maken over de geschiedenis van het wonen en de taal. Hij maakt daar een mooi avontuur van, al is het doorbijten. Niet voor bouwkundigen, historici of taalfanaten. Waarschijnlijk wel voor geïnteresseerde leken.

Een voorbeeld. Nadat Hoekstra heeft uitgelegd dat de Nederlandse standaardwoning een toonbeeld is van de Nederlandse cultuur en dat het woonhuis in de loop der eeuwen tal van buitenlandse invloeden heeft opgenomen, legt hij de link met taal. Die is óók een spiegel van de huidige verschillen en overeenkomsten tussen onze en andere culturen. Dan moet je er goed bijblijven, want Hoekstra slaat aan het rekenen. Er vallen termen als leen-, erf- en substraatwoorden en je wordt ondergedompeld in volksverhuizingen en taalfamilies.

Het is een leuk betoog. Slechts een klein deel van de Nederlandse woorden gaat terug op onze oudste woonhistorie. Ongeveer zeventig procent van de niet samengestelde Nederlandse woorden bestaat uit leenwoorden. Die zijn vrij recent geïmporteerd uit het Latijn, Frans, Engels of Duits. Computer, e-mail, mixer. Dat werk.

Twintig procent van onze woordenschat bestaat uit erfwoorden: oude inheemse woorden uit het Germaans. Die taal werd ongeveer duizend jaar voor Christus gesproken door de volkeren in Noordwest-Europa. Pas vanaf pakweg 500 na Christus ontstonden daaruit onder meer het huidige Frans, Engels, Duits en ook het Fries. Dat Germaans was een mengelmoesje van de taal die de Indo-Europeanen vanuit Zuid-Rusland meenamen en de talen die bestonden in de gebieden waar ze zich vestigden.

In die oorspronkelijke talen zaten substraatwoorden. ‘Supererfwoorden’ noemt Hoekstra ze. Het zijn woorden die zaken en verschijnselen omschrijven die typisch zijn voor het woongebied, zoals de flora en fauna, houtbewerking en het huishouden. Ze vormen nu nog tien procent van onze woordenschat.
Daarop gaat Hoekstra 800 duizend jaar terug, om uiteindelijk bij de Vinex-wijken en het huis van de toekomst uit te komen. Meteen in hoofdstuk 2, ‘Van hol tot hallenhuis: prehistorische woonvormen’ is het voor taalliefhebbers al genieten. Sterk punt is – blijkt ook in de latere hoofdstukken – dat Hoekstra een goed verteller is.

De informatiedichtheid is echter groot. In zeventien regels wordt uitgelegd hoe oud het woord hol is, waar het voor het eerst in geschreven vorm staat, dat het in alle Germaanse talen voorkomt, dat soms de klinker is veranderd en dat helen, hullen en hel er nauw aan verwant zijn. Daarmee is de trend gezet. Kuil komt van het Middelnederlandse cule of cuile en gaat net als de Duitse dialectwoorden Kaule en Kuhl terug op het Indo-Europese geulos dat weer is afgeleid van de werkwoordsstam geu-.

Hoekstra schuwt taalkundige termen niet en legt ze keurig achterin uit. Heerlijk! Hoewel. Er kleeft aan Hoekstra’s aanpak een gevaar: je zit snel aan je taks. Eventjes twintig paginaatjes weg lezen is er niet bij. Tenminste, als je er ook nog iets van wilt meenemen.

Doseren dus. Het helpt dat Hoekstra de geschiedenis als kapstok gebruikt voor het wetenswaardigs over onze woorden – ook het civiel van CiTG en de oorsprong van de naam Delft. Jagers, ijstijden, volkstrek, de eerste boeren, de Romeinse tijd passeren de revue, net als middeleeuwse kloosters, dertiende-eeuwse waterwerken, de invloed van het Frans tussen 1500 en 1800, de Franse tijd, de industrialisatie (en urbanisatie) en de volkshuisvesting. En het blijft leesbaar dankzij ‘verteller’ Hoekstra en wat hij van stal haalt aan foto’s, plattegronden, tekeningen, citaten en landkaartjes.  

MaartenJan Hoekstra ‘Huis, tuin en keuken  Wonen in woorden door de eeuwen heen’. Atlas, pp 250. € 19,90. 

CO2-opslag

Het voornemen op de G8-conferentie van 2008 was om twintig grootscheepse demonstratieprojecten voor CO2-afvang en -opslag te hebben in 2010.

Het IEA maakt in het rapport Carbon capture and storage – progress and next steps de tussenbalans op in voorbereiding van de volgende conferentie van de grootste economieën op 25 en 26 juni 2010 in Muskoka, Canada. Het IEA publiceerde het rapport onlangs op internet.

Daarin staat dat er wereldwijd geen twintig maar vijf projecten van enige grootte operationeel zijn: Sleipner en Snohvit in Noorwegen, In Salah in Algerije en Rangely en Weyburn-Midale in de VS. De typische grootte van de projecten bedraagt een miljoen ton CO2-opslag per jaar.

Opschaling is nodig, zo stelt het IEA, om de groei aan kolencentrales het hoofd te bieden en de uitstoot van broeikasgassen te verminderen in lijn met de klimaatdoelstelling van maximaal 2 graden temperatuurstijging. In 2015 moeten er 18 projecten draaien, 100 stuks in 2020, 850 in 2030 en 3400 in 2050, aldus het IEA.

Dat gaat niet vanzelf. De marktprijs per ton CO2 ligt nu tussen 10 en 20 euro. Opslag kost 50 euro, dus dat doet niemand spontaan. Overheden moeten daarom financieel garant staan voor CO2-oplag projecten, stelt het IEA. Daar is wereldwijd naar schatting 5 tot 6,5 miljard dollar mee gemoeid.

Om dat geld bijeen te krijgen suggereert het IEA de handel in emissierechten krapper te maken en/of om een CO2-belasting in te voeren. Niet alleen voor elektriciteitscentrales, maar ook energiehongerige industrieën in de chemie en het cement, raffinaderijen en hoogovens.

Tot slot adviseert het agentschap ook geld te reserveren voor publieksvoorlichting. De ervaring in Barendrecht onderstreept het belang daarvan.

Op de G8-conferentie is CO2-opslag waarschijnlijk slechts een van de miljardenprojecten die om prioriteit vragen.

Download rapport (1,7 MB)

Website IEA

<![CDATA[
 ]]>

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.