Opinie

Het Lokaal Overleg spreekt voor z’n beurt

Het bericht ‘Vakbonden keuren plannen voor MOD-reorganisatie af’ (Delta 23) en de aansluitende nieuwsbrief ‘MOD-proces wordt gestroomlijnd’ van de gezamenlijke bonden (bedoeld wordt, mag ik aannemen, de bondsleden in het Lokaal Overleg) maken een ding duidelijk: Het is de hoogste tijd voor een heldere taakverdeling tussen de gekozen bondsleden in de onderdeelscommissies, de gekozen bondsleden in de ondernemingsraad en de gecoöpteerde bondsleden in het Lokaal Overleg (LO).

br />
Voorkomen dient te worden dat facultaire reorganisatie-plannen door het LO in generale zin worden afgefloten, nog voordat de betrokken onderdeelscommissies er kennis van hebben kunnen nemen. Een ‘normale’ behandelingsprocedure behoort er m.i. ongeveer als volgt uit te zien:

– Het plan wordt ambtelijk voorbereid volgens de richtlijnen van het college van bestuur, in goed overleg met de betrokken onderdelen en (vertegenwoordigers van) het cvb.

– De onderdeelscommissie beoordeelt het plan op grond van organisatorische effecten, personele gevolgen, interne acceptatie en haalbaarheid.

– De ondernemingsraad beoordeelt het plan en zal daarbij alleen op zwaarwegende gronden afwijken van het oordeel van de onderdeelscommissie.

– Het Lokaal Overleg toetst het plan marginaal op personele gevolgen aan de hand van het geldende sociaal beleidskader; het LO benadrukt dat gedwongen ontslagen onaanvaardbaar zijn en dat functie-verrijking wenselijk is, maar hoeft geen oordeel te geven over organisatie-inhoudelijke ins en outs van het plan. Het overleg conformeert zich dienaangaande in principe aan het oordeel van de ondernemingsraad.

Deze voorbeeldprocedure gaat op een zinnige manier uit van de bevoegdheden van de drie inspraakorganen. Nu is in feite het LO op de stoel van de ondernemingsraad gaan zitten en heeft daarbij tevens de betrokken onderdeelscommissie op non-actief gesteld.
Maatwerk

Los van deze procedurele kritiek kan ook inhoudelijk bezwaar worden gemaakt tegen het standpunt van het LO: de manier waarop in het afgelopen jaar de MOD is voorbereid, volgens de richtlijnen van het cvb en in nauw overleg met de betrokken dienst- en afdelingshoofden, heeft geleid tot maatwerk per faculteit. Een zekere differentiatie in de uitkomsten was daarbij te verwachten; van de nieuwe clusterfaculteiten zijn er geen twee gelijk.

Elke facultaire organisatie stelt z’n eigen specifieke eisen, uitgaande van z’n unieke situatie voor wat betreft huisvesting, behoefte aan technische voorzieningen en inhoudelijke differentiatie van onderwijs en onderzoek. Het is geen geringe opgave om de veranderingsprocessen zo in te vullen dat tegemoet wordt gekomen aan de wensen van het cvb, de kwaliteit van de ondersteuning van de primaire processenniet wordt geschaad en bovendien zoveel mogelijk iedereen binnenboord kan blijven.

Bij zulk maatwerk lag verschil in uitkomsten bij voorbaat vast. Het is niet correct zulke verschillen nu aan te voeren als reden om die organisatieplannen af te keuren. Ook mag niet worden verwacht dat het nu voorgestelde uniforme clustermodel – een facultair confectiepak (dwangbuis?) waarvan nog niemand weet hoe het eruit gaat zien – de faculteiten beter zal passen dan de maatpakken, die nu wegens onderlinge verschillen zijn afgekeurd. Ook aan de interne acceptatie van zo’n uniform model mag, zeker na de bestuurscrisis in het IO-WbMT-cluster, worden getwijfeld.

K. Maas, lid onderdeelscommissie CiTG

Het bericht ‘Vakbonden keuren plannen voor MOD-reorganisatie af’ (Delta 23) en de aansluitende nieuwsbrief ‘MOD-proces wordt gestroomlijnd’ van de gezamenlijke bonden (bedoeld wordt, mag ik aannemen, de bondsleden in het Lokaal Overleg) maken een ding duidelijk: Het is de hoogste tijd voor een heldere taakverdeling tussen de gekozen bondsleden in de onderdeelscommissies, de gekozen bondsleden in de ondernemingsraad en de gecoöpteerde bondsleden in het Lokaal Overleg (LO).

Voorkomen dient te worden dat facultaire reorganisatie-plannen door het LO in generale zin worden afgefloten, nog voordat de betrokken onderdeelscommissies er kennis van hebben kunnen nemen. Een ‘normale’ behandelingsprocedure behoort er m.i. ongeveer als volgt uit te zien:

– Het plan wordt ambtelijk voorbereid volgens de richtlijnen van het college van bestuur, in goed overleg met de betrokken onderdelen en (vertegenwoordigers van) het cvb.

– De onderdeelscommissie beoordeelt het plan op grond van organisatorische effecten, personele gevolgen, interne acceptatie en haalbaarheid.

– De ondernemingsraad beoordeelt het plan en zal daarbij alleen op zwaarwegende gronden afwijken van het oordeel van de onderdeelscommissie.

– Het Lokaal Overleg toetst het plan marginaal op personele gevolgen aan de hand van het geldende sociaal beleidskader; het LO benadrukt dat gedwongen ontslagen onaanvaardbaar zijn en dat functie-verrijking wenselijk is, maar hoeft geen oordeel te geven over organisatie-inhoudelijke ins en outs van het plan. Het overleg conformeert zich dienaangaande in principe aan het oordeel van de ondernemingsraad.

Deze voorbeeldprocedure gaat op een zinnige manier uit van de bevoegdheden van de drie inspraakorganen. Nu is in feite het LO op de stoel van de ondernemingsraad gaan zitten en heeft daarbij tevens de betrokken onderdeelscommissie op non-actief gesteld.
Maatwerk

Los van deze procedurele kritiek kan ook inhoudelijk bezwaar worden gemaakt tegen het standpunt van het LO: de manier waarop in het afgelopen jaar de MOD is voorbereid, volgens de richtlijnen van het cvb en in nauw overleg met de betrokken dienst- en afdelingshoofden, heeft geleid tot maatwerk per faculteit. Een zekere differentiatie in de uitkomsten was daarbij te verwachten; van de nieuwe clusterfaculteiten zijn er geen twee gelijk.

Elke facultaire organisatie stelt z’n eigen specifieke eisen, uitgaande van z’n unieke situatie voor wat betreft huisvesting, behoefte aan technische voorzieningen en inhoudelijke differentiatie van onderwijs en onderzoek. Het is geen geringe opgave om de veranderingsprocessen zo in te vullen dat tegemoet wordt gekomen aan de wensen van het cvb, de kwaliteit van de ondersteuning van de primaire processenniet wordt geschaad en bovendien zoveel mogelijk iedereen binnenboord kan blijven.

Bij zulk maatwerk lag verschil in uitkomsten bij voorbaat vast. Het is niet correct zulke verschillen nu aan te voeren als reden om die organisatieplannen af te keuren. Ook mag niet worden verwacht dat het nu voorgestelde uniforme clustermodel – een facultair confectiepak (dwangbuis?) waarvan nog niemand weet hoe het eruit gaat zien – de faculteiten beter zal passen dan de maatpakken, die nu wegens onderlinge verschillen zijn afgekeurd. Ook aan de interne acceptatie van zo’n uniform model mag, zeker na de bestuurscrisis in het IO-WbMT-cluster, worden getwijfeld.

K. Maas, lid onderdeelscommissie CiTG

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.