Uitzonderingen op de regeling dat promovendi voortaan bij aanvang allemaal een aanstelling voor vier jaar krijgen, moeten door de graduate school worden getoetst.
Dat is de uitkomst van een overleg tussen de ondernemingsraad (or) en het college van bestuur, afgelopen donderdag. De or vindt de regeling die per 1 januari 2015 aan de TU ingaat een goed plan, maar vroeg zich af hoe om te gaan met grensgevallen, zoals mensen met een beurs.
Rector Karel Luyben verduidelijkte dat de regeling alleen geldt voor mensen die aangesteld worden bij de TU, niet voor bursalen. Het college wil niet dat faculteiten werken met aanstellingen van één plus drie jaar of anderhalf plus tweeënhalf jaar. De regeling geldt niet met terugwerkende kracht. “We gaan niets in contracten veranderen”, zei Luyben. “Voor mensen met een tweejarig onderzoekscontract die gaan promoveren geldt: vier jaar.”
Luyben zei dat het aantal aanmeldingen bij de graduate school op een gegeven moment leek terug te lopen. “Ik heb toen gezegd dat als er een spelletje wordt gespeeld en al het werk al gedaan is en mensen nu alsnog willen promoveren, de promovendus niet de dupe wordt. De promotor zal dan niet de promotor worden. Dat was een incentive die leidde tot een aanzienlijke stijging van de aanmeldingen. Mensen zitten te rommelen met aanstellingen. Wij starten alleen een promotietraject als er voldoende geld is.”
En hoe zit het dan met een student die een beurs van drie jaar krijgt van een organisatie en het vierde jaar een aanstelling van de TU krijgt? Is die aanstelling dan voor vier jaar, wilde de or weten. Volgens Luyben valt dit niet onder de regeling. Dat sommigen geen geld meer krijgen, vindt ook Luyben een serieus probleem, maar het heeft volgens hem niets met deze regeling te maken.
Welk type aanstelling krijgt deze toegevoegd onderzoeker dán na drie jaar? Luyben zei dat als iemand zegt een beurs voor drie jaar te hebben, de vraag moet zijn hoe het met het vierde jaar zit. Er is volgens hem dan sprake van een uitzondering.
Een andere uitzondering kan een promotietraject zijn waarbij een masterstudent zijn laatste masterjaar gebruikt als eerste promotiejaar. En dus pleitte de or voor een mechanisme om met dergelijke situaties om te gaan. Waarna Luyben zei dat de graduate school zulke situaties moet bekijken en oplossen. Desgevraagd zei hij dat dit niet betekent dat de graduate school financieel meer invloed krijgt.
Comments are closed.