Opinie

Geen Nobelprijs zonder samenwerking met industrie

De universiteit van de derde generatie is op komst. Het oude, middeleeuwse model ontwikkelde zich vanaf 1800 naar het brede model dat we ook nu nog kennen. Maar niet lang meer. Het nieuwe recept is meer samenwerken met het bedrijfsleven en de faculteiten afschaffen.

Een van de ontwikkelingen die het bestaande model voor de universiteit ondermijnen, is de opkomst van nieuwe technologie. De it- en life sciences-industrie komen voor een groot deel voort uit ontwikkelingen binnen universiteiten. Het zijn vooral technostarters die de nieuwe mogelijkheden van hard- en software naar de markt brachten. De afkorting Sun in Sun Microsystems, staat niet voor de Californische zon maar voor Stanford University Network, een dienst die werd geprivatiseerd en zich tot één van de grootste ondernemingen ter wereld ontwikkelde. Om topstudenten te kunnen blijven aantrekken, is het voor universiteiten belangrijk mee te doen aan het stimuleren van technostarters.

Door de stroom van deze spin offs kreeg de overheid een ander belang bij de universiteiten. Universiteiten worden in toenemende mate gezien als schakels in een landelijk, regionaal en internationaal kennisnetwerk waarbij kennis wordt doorgegeven aan marktpartijen en andere gebruikers. Wat vroeger taboe was, is nu een doel. Universiteiten gingen kennis exploiteren, niet alleen vanwege maatschappelijke doelstellingen, maar ook om extra inkomsten te verwerven.

Een tweede trend is de stijgende internationale concurrentie tussen universiteiten. Die kreeg een sterke impuls door de opkomst van Engels als internationale taal. In Europa erkennen universiteiten elkaars graden, sinds de invoering van de gestandaardiseerde graden. Bovendien zijn de mogelijkheden om zich elders te vestigen verruimd.

Delftse bachelors zullen zich in toenemende mate voor masteropleidingen bij buitenlandse universiteiten inschrijven. Ik vertel mijn studenten dat ze een kans laten liggen als ze twee graden bij dezelfde universiteit behalen.

De toegenomen uitwisselingsmogelijkheden binnen Europa zijn bovendien slechts een ondergeschikt deel van de trend van internationalisatie. Het initiatief in de wereld verschuift naar Azië, en de Aziatische universiteiten maken zich op om de topposities in de universitaire wereld in te nemen.

Dit alles rechtvaardigt de gedachte dat we nu in een overgangsfase zitten en dat er een nieuw model universiteit komt. Die noemen we de ‘derde generatie universiteit’. De vraag is hoe die er uit zal zien en wie de winnaars en verliezers zullen zijn. De topuniversiteiten van de toekomst (de trend is zichtbaar in de Verenigde Staten, maar ook in Cambridge, Leuven en Zúrich) worden gekenmerkt door een intensieve samenwerking met industriële en andere private of publieke onderzoeksinstellingen. Ik noem dat de kenniscarrousel.

Idealiter bevinden zich op het terrein van de universiteit, of in de nabijheid daarvan, niet alleen de universitaire instellingen voor onderzoek en onderwijs, maar ook industriële researchcentra, centra als TNO en andere publieke researchinstellingen, faciliteiten voor technostarters en allerlei soorten financieringsinstellingen en instellingen voor professionele dienstverlening.

Niet alleen in Delft en andere Nederlandse universiteiten, maar ook in Centraal- en Oost-Europa en in het Verre Oosten wordt hard aan deze ontwikkeling gewerkt. In Cambridge heet dit the Cambridge phenomenon, één van de belangrijkste centra van technologische innovatie in Europa met 900 tot 3500 (afhankelijk van hoe je telt) innovatieve ondernemingen binnen een straal van twintig mijl rond de universiteit. De boodschap is: synergie met industrie, professionele dienstverleners en researchinstellingen van velerlei soort, maakt winnende (technische) universiteiten die niet alleen commercieel succesvol zijn, maar die daardoor ook topscorers kunnen zijn in onderzoek en onderwijs.

Zo groeien we naar een universiteit die veel kenmerken krijgt van een onderneming. Velen zullen bezwaar maken tegen dit beeld van de toekomstige universiteit, maar ik denk dat het de enige weg is. Geen Nobelprijs zonder samenwerking met de industrie. Laten we ons in Delft een uitdaging stellen en bijvoorbeeld een plan maken om binnen tien jaar een Nobelprijs te winnen. Ik heb me laten vertellen dat dit haalbaar is, mits intensief wordt samengewerkt met de industrie.

En als wij niet samenwerken met de industrie, doet die dat wel met ons. De hightech campus van Philips staat niet alleen open voor starters, maar ook voor onderzoekinstellingen van andere ondernemingen, inclusief concurrenten. De interne diploma’s van IBM, certified engineer in allerlei specialisaties, zijn benchmarks in de markt voor it-specialisten. Wij hebben niet alleen te maken met concurrentie-in-product (andere universiteiten) maar ook met concurrentie-in-functie (heel andere spelers dan onze traditionele concurrenten).

De nieuwe universiteit is een massa-universiteit en een elite-universiteit, elite in de zin van talentvol. Pleidooien om terug te keren tot het oude model, met beperkte instroom en selectie van studenten, verstaan niet de tekenen van de tijd en evenmin de eisen van schaalgrootte. Pogingen tot university colleges zitten beter op de lijn naar de toekomst: de derde generatie universiteit zal grandes écoles creëren voor geselecteerde studenten en docenten. Het én-én karakter geldt ook voor het onderzoek.

Door de noodzakelijke toestroom van veel onderzoekers is er een groot terrein van small science ontstaan, resulterend in publicaties die weinig zoden aan de dijk zetten. Publicaties die vooral bestaan uit citaten en die ten doel hebben geciteerd te worden; met wat handigheid ontstaan ware citaatfabrieken. We meten braaf de aantallen citaten via indexen en praten over wetenschapsproductie alsof wetenschap een industrieel product is.

Door dit soort van industriële methoden wordt de echte wetenschap verstikt; Einstein zou zijn resultaten niet gepubliceerd krijgen onder het regime van verreweg de meeste wetenschappelijke tijdschriften. In de universiteit van de derde generatie moet weer ruimte komen voor baanbrekend onderzoek, en voor échte creativiteit.

In die nieuwe universiteit moeten we ook afscheid nemen van de faculteiten. Ze hebben nauwelijks meer een functie en zijn verworden tot ondoordringbare kleilagen van informatie, stofnesten van irrelevante procedures en behept met suboptimale ondersteuningsfaciliteiten. De decanen zijn het slachtoffer van deze verouderde structuur; ze hebben verantwoordelijkheden zonder bevoegdheden. De faculteiten waren goed in het monodisciplinaire tijdperk, maar we moeten nu de organisatie durven kantelen naar kleine, flexibele en tijdelijke onderwijs- en onderzoeksgroepen die tevens dienen als toeleverancier van kennis voor nieuwe en bestaande ondernemingen.

Deze kleine onderwijs- en onderzoeksgroepen moeten worden geleid door wetenschappers die managementcursussen hebben gevolgd. Ze hoeven niet zelf te beschikken over ondersteunende afdelingen voor financiën, personeelszaken, it en huisvesting. De bibliotheek is een twijfelgeval. Dergelijke diensten kunnen de groepen inhuren van een shared service centre, zoals die elders al gestalte krijgen en zoals ze in het bedrijfsleven al gemeengoed zijn.

Een college van bestuur, niet noodzakelijkerwijze alleen uit wetenschappers bestaande, zou een en ander moeten coördineren. Daarin zou een oud-technostarter of iemand uit de wereld van het durfkapitaal moeten worden benoemd om te worden belast met de verantwoordelijkheid voor de commerciële activiteiten en de technostarters: zolang je niet op dat niveau met technostarters bezig bent geef je een bepaald signaal af.

Eén van die onderwijs- en onderzoeksgroepen zal zich moeten richten op onderzoek in technologisch ondernemerschap, in het bijzonder technostarters met een link naar het onderwijs in dit onderwerp. Dit is een betrekkelijk nieuw universitair onderwerp. Alle onderwijs- en onderzoekgroepen moeten financieel beloond worden voor het omzetten van hun kennis in nieuwe ondernemingen. Vakgroepen die succesvol een promovendus voortbrengen worden thans beloond met 80 duizend euro; brengen ze een starter voort, dan krijgen ze niets.

De auteur is ondernemer, organisatieadviseur en, sinds 1981, deeltijdhoogleraar aan de TU Delft. Zijn leerstoel was bedrijfsleer, maar is omgezet naar ondernemerschap. Ter gelegenheid daarvan hield Wissema vrijdag zijn tweede oratie. De hier gepubliceerde tekst behelst een deel van die rede.

Illustratie: Floris Wiegerinck

Een van de ontwikkelingen die het bestaande model voor de universiteit ondermijnen, is de opkomst van nieuwe technologie. De it- en life sciences-industrie komen voor een groot deel voort uit ontwikkelingen binnen universiteiten. Het zijn vooral technostarters die de nieuwe mogelijkheden van hard- en software naar de markt brachten. De afkorting Sun in Sun Microsystems, staat niet voor de Californische zon maar voor Stanford University Network, een dienst die werd geprivatiseerd en zich tot één van de grootste ondernemingen ter wereld ontwikkelde. Om topstudenten te kunnen blijven aantrekken, is het voor universiteiten belangrijk mee te doen aan het stimuleren van technostarters.

Door de stroom van deze spin offs kreeg de overheid een ander belang bij de universiteiten. Universiteiten worden in toenemende mate gezien als schakels in een landelijk, regionaal en internationaal kennisnetwerk waarbij kennis wordt doorgegeven aan marktpartijen en andere gebruikers. Wat vroeger taboe was, is nu een doel. Universiteiten gingen kennis exploiteren, niet alleen vanwege maatschappelijke doelstellingen, maar ook om extra inkomsten te verwerven.

Een tweede trend is de stijgende internationale concurrentie tussen universiteiten. Die kreeg een sterke impuls door de opkomst van Engels als internationale taal. In Europa erkennen universiteiten elkaars graden, sinds de invoering van de gestandaardiseerde graden. Bovendien zijn de mogelijkheden om zich elders te vestigen verruimd.

Delftse bachelors zullen zich in toenemende mate voor masteropleidingen bij buitenlandse universiteiten inschrijven. Ik vertel mijn studenten dat ze een kans laten liggen als ze twee graden bij dezelfde universiteit behalen.

De toegenomen uitwisselingsmogelijkheden binnen Europa zijn bovendien slechts een ondergeschikt deel van de trend van internationalisatie. Het initiatief in de wereld verschuift naar Azië, en de Aziatische universiteiten maken zich op om de topposities in de universitaire wereld in te nemen.

Dit alles rechtvaardigt de gedachte dat we nu in een overgangsfase zitten en dat er een nieuw model universiteit komt. Die noemen we de ‘derde generatie universiteit’. De vraag is hoe die er uit zal zien en wie de winnaars en verliezers zullen zijn. De topuniversiteiten van de toekomst (de trend is zichtbaar in de Verenigde Staten, maar ook in Cambridge, Leuven en Zúrich) worden gekenmerkt door een intensieve samenwerking met industriële en andere private of publieke onderzoeksinstellingen. Ik noem dat de kenniscarrousel.

Idealiter bevinden zich op het terrein van de universiteit, of in de nabijheid daarvan, niet alleen de universitaire instellingen voor onderzoek en onderwijs, maar ook industriële researchcentra, centra als TNO en andere publieke researchinstellingen, faciliteiten voor technostarters en allerlei soorten financieringsinstellingen en instellingen voor professionele dienstverlening.

Niet alleen in Delft en andere Nederlandse universiteiten, maar ook in Centraal- en Oost-Europa en in het Verre Oosten wordt hard aan deze ontwikkeling gewerkt. In Cambridge heet dit the Cambridge phenomenon, één van de belangrijkste centra van technologische innovatie in Europa met 900 tot 3500 (afhankelijk van hoe je telt) innovatieve ondernemingen binnen een straal van twintig mijl rond de universiteit. De boodschap is: synergie met industrie, professionele dienstverleners en researchinstellingen van velerlei soort, maakt winnende (technische) universiteiten die niet alleen commercieel succesvol zijn, maar die daardoor ook topscorers kunnen zijn in onderzoek en onderwijs.

Zo groeien we naar een universiteit die veel kenmerken krijgt van een onderneming. Velen zullen bezwaar maken tegen dit beeld van de toekomstige universiteit, maar ik denk dat het de enige weg is. Geen Nobelprijs zonder samenwerking met de industrie. Laten we ons in Delft een uitdaging stellen en bijvoorbeeld een plan maken om binnen tien jaar een Nobelprijs te winnen. Ik heb me laten vertellen dat dit haalbaar is, mits intensief wordt samengewerkt met de industrie.

En als wij niet samenwerken met de industrie, doet die dat wel met ons. De hightech campus van Philips staat niet alleen open voor starters, maar ook voor onderzoekinstellingen van andere ondernemingen, inclusief concurrenten. De interne diploma’s van IBM, certified engineer in allerlei specialisaties, zijn benchmarks in de markt voor it-specialisten. Wij hebben niet alleen te maken met concurrentie-in-product (andere universiteiten) maar ook met concurrentie-in-functie (heel andere spelers dan onze traditionele concurrenten).

De nieuwe universiteit is een massa-universiteit en een elite-universiteit, elite in de zin van talentvol. Pleidooien om terug te keren tot het oude model, met beperkte instroom en selectie van studenten, verstaan niet de tekenen van de tijd en evenmin de eisen van schaalgrootte. Pogingen tot university colleges zitten beter op de lijn naar de toekomst: de derde generatie universiteit zal grandes écoles creëren voor geselecteerde studenten en docenten. Het én-én karakter geldt ook voor het onderzoek.

Door de noodzakelijke toestroom van veel onderzoekers is er een groot terrein van small science ontstaan, resulterend in publicaties die weinig zoden aan de dijk zetten. Publicaties die vooral bestaan uit citaten en die ten doel hebben geciteerd te worden; met wat handigheid ontstaan ware citaatfabrieken. We meten braaf de aantallen citaten via indexen en praten over wetenschapsproductie alsof wetenschap een industrieel product is.

Door dit soort van industriële methoden wordt de echte wetenschap verstikt; Einstein zou zijn resultaten niet gepubliceerd krijgen onder het regime van verreweg de meeste wetenschappelijke tijdschriften. In de universiteit van de derde generatie moet weer ruimte komen voor baanbrekend onderzoek, en voor échte creativiteit.

In die nieuwe universiteit moeten we ook afscheid nemen van de faculteiten. Ze hebben nauwelijks meer een functie en zijn verworden tot ondoordringbare kleilagen van informatie, stofnesten van irrelevante procedures en behept met suboptimale ondersteuningsfaciliteiten. De decanen zijn het slachtoffer van deze verouderde structuur; ze hebben verantwoordelijkheden zonder bevoegdheden. De faculteiten waren goed in het monodisciplinaire tijdperk, maar we moeten nu de organisatie durven kantelen naar kleine, flexibele en tijdelijke onderwijs- en onderzoeksgroepen die tevens dienen als toeleverancier van kennis voor nieuwe en bestaande ondernemingen.

Deze kleine onderwijs- en onderzoeksgroepen moeten worden geleid door wetenschappers die managementcursussen hebben gevolgd. Ze hoeven niet zelf te beschikken over ondersteunende afdelingen voor financiën, personeelszaken, it en huisvesting. De bibliotheek is een twijfelgeval. Dergelijke diensten kunnen de groepen inhuren van een shared service centre, zoals die elders al gestalte krijgen en zoals ze in het bedrijfsleven al gemeengoed zijn.

Een college van bestuur, niet noodzakelijkerwijze alleen uit wetenschappers bestaande, zou een en ander moeten coördineren. Daarin zou een oud-technostarter of iemand uit de wereld van het durfkapitaal moeten worden benoemd om te worden belast met de verantwoordelijkheid voor de commerciële activiteiten en de technostarters: zolang je niet op dat niveau met technostarters bezig bent geef je een bepaald signaal af.

Eén van die onderwijs- en onderzoeksgroepen zal zich moeten richten op onderzoek in technologisch ondernemerschap, in het bijzonder technostarters met een link naar het onderwijs in dit onderwerp. Dit is een betrekkelijk nieuw universitair onderwerp. Alle onderwijs- en onderzoekgroepen moeten financieel beloond worden voor het omzetten van hun kennis in nieuwe ondernemingen. Vakgroepen die succesvol een promovendus voortbrengen worden thans beloond met 80 duizend euro; brengen ze een starter voort, dan krijgen ze niets.

De auteur is ondernemer, organisatieadviseur en, sinds 1981, deeltijdhoogleraar aan de TU Delft. Zijn leerstoel was bedrijfsleer, maar is omgezet naar ondernemerschap. Ter gelegenheid daarvan hield Wissema vrijdag zijn tweede oratie. De hier gepubliceerde tekst behelst een deel van die rede.

Illustratie: Floris Wiegerinck

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.