‘Kunstlooze gebruiksvoorwerpen’ werden ze op een Rotterdamse tentoonstelling in 1927 genoemd, de ontwerpen van Gispen. In gigantische aantallen vonden ze hun weg naar scholen, kantoren en bedrijven.
Mede door de lange levensduur doen tweedehandszaken er nog steeds goede zaken in. De bijzondere ontwerpen staan inmiddels in het Nederlands Architectuurinstituut (NAi). Niet langer als loze kunst, maar als design.
In de gebouwen van de TU is het ergonomisch verantwoorde meubelstuk van kunststof bezig aan een onstuitbare opmars. Toch tref je in de gangen en kamers van de faculteiten er nog veel van aan: de verchroomde buistoel op vier poten met de blauwe bekleding en de veelal zwarte, soms blanke bakelieten armleggers.
Als er weer eens een interne verhuizing plaatsvindt verdwijnen ze onherroepelijk naar de kelders. Daar staan ze tussen de grijze, plaatstalen bureau’s met een linoleum bladbedekking al of niet afgezet met een mooie ivoorkleurige bies te wachten op de volgende eigenaar.
De hele TU-wijk is ooit voorzien van meubels uit Culemborg. En dan niet alleen buistoelen en plaatstalen bureau’s, maar ook archiefkasten, tafels en achterpootloze fauteuils. Van deze laatsten zijn er waarschijnlijk nog weinig aanwezig. Die behoren tot de fraaiste ontwerpen, waarvoor je in een tweedehands zaak als snel duizend gulden neertelt.
Het overige spul is stukken goedkoper. Een buisstoel met armleggers kost hooguit vijf tientjes. En dat is nog rijkelijk veel, want de huismeester van Civiele Techniek rekent een standaardtarief van 7,50 gulden. Nu zijn die stoelen in grote oplagen gemaakt, en veel minder mooi dan de achterpootloze variant, maar voor een originele Gispen blijft het een prikkie.
Wat dat betreft wist Gispen (1890-1981) zijn produkten beter te gelde te maken. Hij staat bekend als een vooraanstaand ontwerper die vooral met zijn Giso-lampen uit de jaren twintig en dertig tot de internationale voorhoede behoorde. Maar wat een even grote bijdrage heeft geleverd aan het succes van zijn bedrijf was zijn zakelijk instinct. Hij voelde haarfijn aan welke produkten goed in de markt zouden gaan liggen.
Deurhekjes
2 Bureaufauteuil met neigmechanisme en ‘Amerikaans’ onderstel
Nadat hij een opleiding had gevolgd in bouwkunst aan de Rotterdamse academie kocht hij in 1916 een smederij in dezelfde stad. In deze ouderwetse smidse met een blaasbalg, een aambeeld en een handboormachine wierp hij zich op de ambachtelijke kunstnijverheid. Weldra kreeg hij van de architect Kromhout, die zijn hoofddocent was geweest, eenopdracht om hekken te maken van een villa in Noordwijk aan zee.
Daarna volgden nog enkele belangrijke orders van architecten. Zo liet de Delftse hoogleraar bouwkunde Evers hem voor zijn Rotterdamse raadhuis het sierhekwerk, radiatorkasten en lampen ontwerpen en uitvoeren. Ook zijn medestudent Van der Vlugt hielp hem in die tijd aan opdrachten, zoals deurhekjes voor een blok woningen en de trapleuningen en orkestbalustrades voor een theater.
Gispen werkte dus in een vruchtbare omgeving, maar nog wel tamelijk traditioneel. Dat veranderde in de eerste helft van de jaren twintig. Langzaam maar zeker begon hij zich te oriënteren op de veranderingen in het ontwerpersvak waar moderne, machinale produktiewijzen en eigentijdse materialen steeds meer ingang vond. Hij nam een abonnement op De Stijl en keerde zich af van de kunstnijverheid en het ornament.
Succes
De Gisolampen die hij van 1926 in produktie nam, vormen het begin van zijn succesvolle, functionele ontwerpen. Hij was daarin niet de eerste, want in Duitsland had de verlichtingsindustrie al een aantal belangrijke innovaties gedaan. Terwijl die zich vooral richtte op lampen in bedrijven, richtte Gispen zich op verlichting voor het woonhuis. Hij maakte een hele serie lampen die steeds eenvoudiger van vorm werden en daardoor gemakkelijker in grotere oplagen konden wordengemaakt.
Toen hij in 1927 deelnam aan de tentoonstelling ‘Die Wohnung’ in Stuttgart met een Gisolampen-stand ontmoette hij de voorlopers van het internationale functionalisme. Terug in Rotterdam kwam hij naar buiten met zijn eerste metalen buisstoel die geïnspireerd was op de achterpootloze boogveerstoel van Mies van der Rohe en ook verwant was aan de beugelstoel van Gerrit Rietveld.
Met de opdracht in 1929 om de Van Nelle-fabriek in te richten begon hij met de seriefabricage van stalen buismeubilair voor woningen en kantoren. Vanaf dat moment kwamen het ene na het andere ontwerp uit de fabriek die vijf jaar later naar Culemborg verhuisde. De uitdaging was om buismeubels te maken die er niet uitzagen als ‘ziekenhuismeubels’, want daar wilde het grote publiek niet aan. Uiteindelijk wist hij met accessoires als papier- en lectuurbakken toch de woning te veroveren.
,
‘Kunstlooze gebruiksvoorwerpen’ werden ze op een Rotterdamse tentoonstelling in 1927 genoemd, de ontwerpen van Gispen. In gigantische aantallen vonden ze hun weg naar scholen, kantoren en bedrijven. Mede door de lange levensduur doen tweedehandszaken er nog steeds goede zaken in. De bijzondere ontwerpen staan inmiddels in het Nederlands Architectuurinstituut (NAi). Niet langer als loze kunst, maar als design.
In de gebouwen van de TU is het ergonomisch verantwoorde meubelstuk van kunststof bezig aan een onstuitbare opmars. Toch tref je in de gangen en kamers van de faculteiten er nog veel van aan: de verchroomde buistoel op vier poten met de blauwe bekleding en de veelal zwarte, soms blanke bakelieten armleggers.
Als er weer eens een interne verhuizing plaatsvindt verdwijnen ze onherroepelijk naar de kelders. Daar staan ze tussen de grijze, plaatstalen bureau’s met een linoleum bladbedekking al of niet afgezet met een mooie ivoorkleurige bies te wachten op de volgende eigenaar.
De hele TU-wijk is ooit voorzien van meubels uit Culemborg. En dan niet alleen buistoelen en plaatstalen bureau’s, maar ook archiefkasten, tafels en achterpootloze fauteuils. Van deze laatsten zijn er waarschijnlijk nog weinig aanwezig. Die behoren tot de fraaiste ontwerpen, waarvoor je in een tweedehands zaak als snel duizend gulden neertelt.
Het overige spul is stukken goedkoper. Een buisstoel met armleggers kost hooguit vijf tientjes. En dat is nog rijkelijk veel, want de huismeester van Civiele Techniek rekent een standaardtarief van 7,50 gulden. Nu zijn die stoelen in grote oplagen gemaakt, en veel minder mooi dan de achterpootloze variant, maar voor een originele Gispen blijft het een prikkie.
Wat dat betreft wist Gispen (1890-1981) zijn produkten beter te gelde te maken. Hij staat bekend als een vooraanstaand ontwerper die vooral met zijn Giso-lampen uit de jaren twintig en dertig tot de internationale voorhoede behoorde. Maar wat een even grote bijdrage heeft geleverd aan het succes van zijn bedrijf was zijn zakelijk instinct. Hij voelde haarfijn aan welke produkten goed in de markt zouden gaan liggen.
Deurhekjes
2 Bureaufauteuil met neigmechanisme en ‘Amerikaans’ onderstel
Nadat hij een opleiding had gevolgd in bouwkunst aan de Rotterdamse academie kocht hij in 1916 een smederij in dezelfde stad. In deze ouderwetse smidse met een blaasbalg, een aambeeld en een handboormachine wierp hij zich op de ambachtelijke kunstnijverheid. Weldra kreeg hij van de architect Kromhout, die zijn hoofddocent was geweest, eenopdracht om hekken te maken van een villa in Noordwijk aan zee.
Daarna volgden nog enkele belangrijke orders van architecten. Zo liet de Delftse hoogleraar bouwkunde Evers hem voor zijn Rotterdamse raadhuis het sierhekwerk, radiatorkasten en lampen ontwerpen en uitvoeren. Ook zijn medestudent Van der Vlugt hielp hem in die tijd aan opdrachten, zoals deurhekjes voor een blok woningen en de trapleuningen en orkestbalustrades voor een theater.
Gispen werkte dus in een vruchtbare omgeving, maar nog wel tamelijk traditioneel. Dat veranderde in de eerste helft van de jaren twintig. Langzaam maar zeker begon hij zich te oriënteren op de veranderingen in het ontwerpersvak waar moderne, machinale produktiewijzen en eigentijdse materialen steeds meer ingang vond. Hij nam een abonnement op De Stijl en keerde zich af van de kunstnijverheid en het ornament.
Succes
De Gisolampen die hij van 1926 in produktie nam, vormen het begin van zijn succesvolle, functionele ontwerpen. Hij was daarin niet de eerste, want in Duitsland had de verlichtingsindustrie al een aantal belangrijke innovaties gedaan. Terwijl die zich vooral richtte op lampen in bedrijven, richtte Gispen zich op verlichting voor het woonhuis. Hij maakte een hele serie lampen die steeds eenvoudiger van vorm werden en daardoor gemakkelijker in grotere oplagen konden wordengemaakt.
Toen hij in 1927 deelnam aan de tentoonstelling ‘Die Wohnung’ in Stuttgart met een Gisolampen-stand ontmoette hij de voorlopers van het internationale functionalisme. Terug in Rotterdam kwam hij naar buiten met zijn eerste metalen buisstoel die geïnspireerd was op de achterpootloze boogveerstoel van Mies van der Rohe en ook verwant was aan de beugelstoel van Gerrit Rietveld.
Met de opdracht in 1929 om de Van Nelle-fabriek in te richten begon hij met de seriefabricage van stalen buismeubilair voor woningen en kantoren. Vanaf dat moment kwamen het ene na het andere ontwerp uit de fabriek die vijf jaar later naar Culemborg verhuisde. De uitdaging was om buismeubels te maken die er niet uitzagen als ‘ziekenhuismeubels’, want daar wilde het grote publiek niet aan. Uiteindelijk wist hij met accessoires als papier- en lectuurbakken toch de woning te veroveren.
‘Kunstlooze gebruiksvoorwerpen’ werden ze op een Rotterdamse tentoonstelling in 1927 genoemd, de ontwerpen van Gispen. In gigantische aantallen vonden ze hun weg naar scholen, kantoren en bedrijven. Mede door de lange levensduur doen tweedehandszaken er nog steeds goede zaken in. De bijzondere ontwerpen staan inmiddels in het Nederlands Architectuurinstituut (NAi). Niet langer als loze kunst, maar als design.
In de gebouwen van de TU is het ergonomisch verantwoorde meubelstuk van kunststof bezig aan een onstuitbare opmars. Toch tref je in de gangen en kamers van de faculteiten er nog veel van aan: de verchroomde buistoel op vier poten met de blauwe bekleding en de veelal zwarte, soms blanke bakelieten armleggers.
Als er weer eens een interne verhuizing plaatsvindt verdwijnen ze onherroepelijk naar de kelders. Daar staan ze tussen de grijze, plaatstalen bureau’s met een linoleum bladbedekking al of niet afgezet met een mooie ivoorkleurige bies te wachten op de volgende eigenaar.
De hele TU-wijk is ooit voorzien van meubels uit Culemborg. En dan niet alleen buistoelen en plaatstalen bureau’s, maar ook archiefkasten, tafels en achterpootloze fauteuils. Van deze laatsten zijn er waarschijnlijk nog weinig aanwezig. Die behoren tot de fraaiste ontwerpen, waarvoor je in een tweedehands zaak als snel duizend gulden neertelt.
Het overige spul is stukken goedkoper. Een buisstoel met armleggers kost hooguit vijf tientjes. En dat is nog rijkelijk veel, want de huismeester van Civiele Techniek rekent een standaardtarief van 7,50 gulden. Nu zijn die stoelen in grote oplagen gemaakt, en veel minder mooi dan de achterpootloze variant, maar voor een originele Gispen blijft het een prikkie.
Wat dat betreft wist Gispen (1890-1981) zijn produkten beter te gelde te maken. Hij staat bekend als een vooraanstaand ontwerper die vooral met zijn Giso-lampen uit de jaren twintig en dertig tot de internationale voorhoede behoorde. Maar wat een even grote bijdrage heeft geleverd aan het succes van zijn bedrijf was zijn zakelijk instinct. Hij voelde haarfijn aan welke produkten goed in de markt zouden gaan liggen.
Deurhekjes
2 Bureaufauteuil met neigmechanisme en ‘Amerikaans’ onderstel
Nadat hij een opleiding had gevolgd in bouwkunst aan de Rotterdamse academie kocht hij in 1916 een smederij in dezelfde stad. In deze ouderwetse smidse met een blaasbalg, een aambeeld en een handboormachine wierp hij zich op de ambachtelijke kunstnijverheid. Weldra kreeg hij van de architect Kromhout, die zijn hoofddocent was geweest, eenopdracht om hekken te maken van een villa in Noordwijk aan zee.
Daarna volgden nog enkele belangrijke orders van architecten. Zo liet de Delftse hoogleraar bouwkunde Evers hem voor zijn Rotterdamse raadhuis het sierhekwerk, radiatorkasten en lampen ontwerpen en uitvoeren. Ook zijn medestudent Van der Vlugt hielp hem in die tijd aan opdrachten, zoals deurhekjes voor een blok woningen en de trapleuningen en orkestbalustrades voor een theater.
Gispen werkte dus in een vruchtbare omgeving, maar nog wel tamelijk traditioneel. Dat veranderde in de eerste helft van de jaren twintig. Langzaam maar zeker begon hij zich te oriënteren op de veranderingen in het ontwerpersvak waar moderne, machinale produktiewijzen en eigentijdse materialen steeds meer ingang vond. Hij nam een abonnement op De Stijl en keerde zich af van de kunstnijverheid en het ornament.
Succes
De Gisolampen die hij van 1926 in produktie nam, vormen het begin van zijn succesvolle, functionele ontwerpen. Hij was daarin niet de eerste, want in Duitsland had de verlichtingsindustrie al een aantal belangrijke innovaties gedaan. Terwijl die zich vooral richtte op lampen in bedrijven, richtte Gispen zich op verlichting voor het woonhuis. Hij maakte een hele serie lampen die steeds eenvoudiger van vorm werden en daardoor gemakkelijker in grotere oplagen konden wordengemaakt.
Toen hij in 1927 deelnam aan de tentoonstelling ‘Die Wohnung’ in Stuttgart met een Gisolampen-stand ontmoette hij de voorlopers van het internationale functionalisme. Terug in Rotterdam kwam hij naar buiten met zijn eerste metalen buisstoel die geïnspireerd was op de achterpootloze boogveerstoel van Mies van der Rohe en ook verwant was aan de beugelstoel van Gerrit Rietveld.
Met de opdracht in 1929 om de Van Nelle-fabriek in te richten begon hij met de seriefabricage van stalen buismeubilair voor woningen en kantoren. Vanaf dat moment kwamen het ene na het andere ontwerp uit de fabriek die vijf jaar later naar Culemborg verhuisde. De uitdaging was om buismeubels te maken die er niet uitzagen als ‘ziekenhuismeubels’, want daar wilde het grote publiek niet aan. Uiteindelijk wist hij met accessoires als papier- en lectuurbakken toch de woning te veroveren.

Comments are closed.