Mijn moeder droeg een wit T-shirt. ‘Stop de neutronenbom’ stond erop. En mijn vader had een speldje op zijn ribfluwelen jasje: een gebroken geweertje.
Ik was net geboren en zij schilderden grote spandoeken en deelden pamfletten uit. Inderdaad, mijn ouders hebben nog gedemonstreerd. Tegen kernwapens. Tegen kernenergie. En tegen de aanleg van een snelweg door de bossen van Amelisweerd. Ze schreeuwden hun kelen schor.
Demonstraties % ik krijg er altijd kriebels van. Zeker als er ook nog tegendemonstraties zijn en tegentegendemonstraties. Wat moedig dat die mensen voor hun mening uitkomen. Wat heldhaftig dat ze liever hun stem schor schreeuwen dan televisie kijken. Wat heroïsch dat ze niet vrezen voor de knuppels, de waterkanonnen en het traangas van de mobiele eenheid.
Ik moest eraan denken toen ik de studenten vorige week zag protesteren in Amsterdam. Ze deelden er Anijsmelk uit. ‘Staatssecretaris Annette Nijs % A. Nijs % melkt ons uit’, hoorde ik een demonstrante uitleggen op televisie. Ludiek. En een tikkeltje saai. Niet zo massaal. En niet zo spectaculair als ingegooide ruiten en brandende autowrakken. Wij zijn geen demonstratiegeneratie.
Nee. Zelf heb ik nog nooit gedemonstreerd. Ik heb er wel eens over gedacht natuurlijk. En ik heb ook kansen gehad. Op de middelbare school bijvoorbeeld. De studentenvakbonden riepen ons op de school de school te laten en naar Den Haag te reizen om de onderwijsminister boze spandoeken voor te houden. Mijn klasgenoten waren enthousiast. Ik niet.
Er werd gedemonstreerd tegen de tempo- of prestatiebeurs en ik vond het niet zo raar dat studenten jaarlijks eenentwintig punten moesten halen in ruil voor studiefinanciering. Ik ging die dag gewoon naar school. En was vrijwel de enige. Niet omdat mijn school een anarchistisch bolwerk vol geëngageerde jongelingen was. Nee, de meesten bleven gewoon thuis omdat ze wel zin hadden in een dagje vrij. Zij gingen demonstreren op de bank, in het openluchtzwembad of in het bos. Aan die hypocrisie deed ik niet mee. Ik was een moraalridder % ik weet het.
Wel wilde ik vorig jaar demonstreren tegen de oorlog in Afghanistan. Heb in ieder geval een keer met het idee gespeeld. Maar toen ik op een zaterdagavond terugkwam uit de bioscoop hoorde ik op de radio dat ik het al gemist had: de demonstratie was voorbij. Misschien maar beter ook, want ik wist niet écht zeker of ik wel met een zelf gevingerverfd spandoek en een trommel de straat op wilde. Ben ik wel écht tegen oorlog? Groot voorstander was ik in ieder geval niet. En ik ben ook een beetje tegen bezuinigingen in het hoger onderwijs en meestal tegen snelwegen door bossen.
Maar dat snufje opstandigheid is tot nu toe niet voldoende geweest om mij naar een demonstratie te lokken. Mijn probleem: tijdens mijn studie technische bestuurskunde hebben docenten mij aangeleerd alles van alle kanten te bekijken. Om de helicopterview te behouden. Demonstranten doen dat bij voorkeur niet: zij zijn one-issue-mensen. Hebben slechts één doel voor ogen.
Ik blijf daarentegen dwangneurotisch doordenken. Over alles. Over die arme politici die in tijden van financiële crisis gedwongen worden te bezuinigen. Over hoe het wel moet % als we niet militair ingrijpen. Over hoe het wegennet dichtslibt als die snelweg er niet komt. Gewoon ergenstegen zijn kan ik niet.
Toch ben ik blij dat niet alle mensen zo denken als ik. Dat zij wel de straat op gaan. Die demonstranten demonstreren ook een beetje voor dat gedeelte van mijn doordenkhersenen dat wel tegen oorlog en tegen bezuinigingen in het hoger onderwijs is. Dat maakt mij een demonstratieprofiteur: anderen knappen het vuile werk voor mij op. Ik hoop dat ze het niet erg vinden. Ga zo door, mensen.
Mijn moeder droeg een wit T-shirt. ‘Stop de neutronenbom’ stond erop. En mijn vader had een speldje op zijn ribfluwelen jasje: een gebroken geweertje. Ik was net geboren en zij schilderden grote spandoeken en deelden pamfletten uit. Inderdaad, mijn ouders hebben nog gedemonstreerd. Tegen kernwapens. Tegen kernenergie. En tegen de aanleg van een snelweg door de bossen van Amelisweerd. Ze schreeuwden hun kelen schor.
Demonstraties % ik krijg er altijd kriebels van. Zeker als er ook nog tegendemonstraties zijn en tegentegendemonstraties. Wat moedig dat die mensen voor hun mening uitkomen. Wat heldhaftig dat ze liever hun stem schor schreeuwen dan televisie kijken. Wat heroïsch dat ze niet vrezen voor de knuppels, de waterkanonnen en het traangas van de mobiele eenheid.
Ik moest eraan denken toen ik de studenten vorige week zag protesteren in Amsterdam. Ze deelden er Anijsmelk uit. ‘Staatssecretaris Annette Nijs % A. Nijs % melkt ons uit’, hoorde ik een demonstrante uitleggen op televisie. Ludiek. En een tikkeltje saai. Niet zo massaal. En niet zo spectaculair als ingegooide ruiten en brandende autowrakken. Wij zijn geen demonstratiegeneratie.
Nee. Zelf heb ik nog nooit gedemonstreerd. Ik heb er wel eens over gedacht natuurlijk. En ik heb ook kansen gehad. Op de middelbare school bijvoorbeeld. De studentenvakbonden riepen ons op de school de school te laten en naar Den Haag te reizen om de onderwijsminister boze spandoeken voor te houden. Mijn klasgenoten waren enthousiast. Ik niet.
Er werd gedemonstreerd tegen de tempo- of prestatiebeurs en ik vond het niet zo raar dat studenten jaarlijks eenentwintig punten moesten halen in ruil voor studiefinanciering. Ik ging die dag gewoon naar school. En was vrijwel de enige. Niet omdat mijn school een anarchistisch bolwerk vol geëngageerde jongelingen was. Nee, de meesten bleven gewoon thuis omdat ze wel zin hadden in een dagje vrij. Zij gingen demonstreren op de bank, in het openluchtzwembad of in het bos. Aan die hypocrisie deed ik niet mee. Ik was een moraalridder % ik weet het.
Wel wilde ik vorig jaar demonstreren tegen de oorlog in Afghanistan. Heb in ieder geval een keer met het idee gespeeld. Maar toen ik op een zaterdagavond terugkwam uit de bioscoop hoorde ik op de radio dat ik het al gemist had: de demonstratie was voorbij. Misschien maar beter ook, want ik wist niet écht zeker of ik wel met een zelf gevingerverfd spandoek en een trommel de straat op wilde. Ben ik wel écht tegen oorlog? Groot voorstander was ik in ieder geval niet. En ik ben ook een beetje tegen bezuinigingen in het hoger onderwijs en meestal tegen snelwegen door bossen.
Maar dat snufje opstandigheid is tot nu toe niet voldoende geweest om mij naar een demonstratie te lokken. Mijn probleem: tijdens mijn studie technische bestuurskunde hebben docenten mij aangeleerd alles van alle kanten te bekijken. Om de helicopterview te behouden. Demonstranten doen dat bij voorkeur niet: zij zijn one-issue-mensen. Hebben slechts één doel voor ogen.
Ik blijf daarentegen dwangneurotisch doordenken. Over alles. Over die arme politici die in tijden van financiële crisis gedwongen worden te bezuinigen. Over hoe het wel moet % als we niet militair ingrijpen. Over hoe het wegennet dichtslibt als die snelweg er niet komt. Gewoon ergenstegen zijn kan ik niet.
Toch ben ik blij dat niet alle mensen zo denken als ik. Dat zij wel de straat op gaan. Die demonstranten demonstreren ook een beetje voor dat gedeelte van mijn doordenkhersenen dat wel tegen oorlog en tegen bezuinigingen in het hoger onderwijs is. Dat maakt mij een demonstratieprofiteur: anderen knappen het vuile werk voor mij op. Ik hoop dat ze het niet erg vinden. Ga zo door, mensen.

Comments are closed.