Hele dagen werkte ik alleen in de kelder aan mijn bureautaakjes, zonder moeite of plezier. Tussen acht en half negen bracht juffrouw Spaak me een opdracht, om vijf uur kwam ze het resultaat keuren. Ik gaf haar geen kans om ontevreden te zijn.
Na een week begon de vraag aan me te knagen hoe het me hier eigenlijk beviel, maar juffrouw Spaak kwam mijn gepieker verstoren. Eeuwige haast had haar lichaam transparant gemaakt, ik zag slechts haar vage contour in de schemer.
,,Meneer Costeau wil je spreken. Vijfde deur rechts.”
Voor ik kon vragen wat hij te bespreken had, was ze weer door het duister geabsorbeerd.
Meneer Costeau leunde achterover in zijn stoel. ,,Hoe bevalt het je hier, Jonas?”, vroeg hij. Zijn gezicht toonde geen spoortje van spot. Hij had de vraag als een rode loper voor me uitgerold. Kon ik hem een eerlijk antwoord toevertrouwen?
,,Wennen kost tijd”, schipperde ik.
,,Wennen aan het donker?”, vulde meneer Costeau in. ,,Aan het het uitzicht op vier muren? Aan het klamme klimaat? Ieder van ons heeft aan de kelder moeten wennen. Het vocht trekt in je huid. De buislampen zoemen je in slaap. Het werk verdooft je denkkracht. Heb je al een dag doorgebracht aan het kopieerapparaat?”
Ik knikte. Dinsdag waren tweehonderdduizend collegeroosters door mijn vingers gegaan. Woensdag had ik ze door de versnipperaar gedraaid.
,,Dan weet je wat het betekent om hier te werken.” Meneer Costeau zette zijn ellebogen op het bureau. De manchetten van zijn overhemd spanden zich om zijn mollige polsen. ,,Je bent hier een week. Misschien blijf je jaren. Wat denk je: kun je het werk hier aan?”
Ik voelde het ontbijt schiften in mijn maag. Ik herkende de vraag, ik herkende hem van tientallen sollicitatiegesprekken. Ik voelde weer hoe het dubbeltje op zijn kant stond: een enkel ondoordacht antwoord, een aarzeling volstond om het te kantelen en het was altijd kruis, nooit munt.
,,Kun je dit werk aan?”, vroeg meneer Costeau, kritischer nu. Zijn stem klonk een beetje zoals die van mijn vader, ik zag mijn strenge vader staan in de hal van ons huis. Hij wees naar een tegeltje aan de muur en las de tekst voor alsof het een bijbelspreuk was: ,,Wie een ei wil leggen, moet een nest bouwen.” Ja vader.
En ik wilde. Ik wilde een thuis, een eigen huis met een eigen deurbel en een tweepersoonsbed met rozen geborduurd op de lakens. Ik wilde een nest bouwen en de bouwstof die ik nodig had, was geld. Geld is goed. Werk is werk. Maar kon ik dit werk aan? Meneer Costeaus vraag hing in de lucht als een onweersbui. Was ik niet te jong om me te verstoppen voor de zon in deze kelders? Misschien zou ik een baardige grijsaard worden met spinnenwebben onder de oksels of een doorschijnende geest, zoals juffrouw Spaak. Dit werk was als een uitnodigingvoor vrijwillige opsluiting in de wasknijperfabriek.
,,Kun je dit werk aan?”, klonk het andermaal met de stem van mijn vader, mijn te grote vader in het te kleine huis, het huis waaruit ik vluchten zou naar mijn eigen plekje: een dak, vier muren, een tweepersoonsbed en rozenperken voor het raam.
,,Ja!”, riep ik. ,,Ik wil niets liever!”
Meneer Costeau glimlachte. ,,Heel dapper van je. Dan wordt het tijd dat je kennis maakt met je mentrix. Denk erom: mevrouw Van Stal is streng. Aardig, hartelijk, betrouwbaar, maar als het nodig is slaat ze de oren van je hoofd.”
Zo te horen aan zijn stem kende meneer Costeau de kracht van haar slag van nabij. Hij schoof een kaart over de tafel. ,,Voor jou, wees er zuinig op. Zie je dit kruisje? Dat is de kamer van mevrouw Van Stal. Ga maar snel, ze wacht op je. En denk erom: ze slaat hard.”
Ik bekeek de plattegrond. Meneer Costeau had een fout gemaakt, hij had het kruisje gezet precies in de kamer waar we ons bevonden. Ik keek naar hem op, hij wees omlaag. ,,Het is in de kelder onder deze kelder.”
Na een week begon de vraag aan me te knagen hoe het me hier eigenlijk beviel, maar juffrouw Spaak kwam mijn gepieker verstoren. Eeuwige haast had haar lichaam transparant gemaakt, ik zag slechts haar vage contour in de schemer.
,,Meneer Costeau wil je spreken. Vijfde deur rechts.”
Voor ik kon vragen wat hij te bespreken had, was ze weer door het duister geabsorbeerd.
Meneer Costeau leunde achterover in zijn stoel. ,,Hoe bevalt het je hier, Jonas?”, vroeg hij. Zijn gezicht toonde geen spoortje van spot. Hij had de vraag als een rode loper voor me uitgerold. Kon ik hem een eerlijk antwoord toevertrouwen?
,,Wennen kost tijd”, schipperde ik.
,,Wennen aan het donker?”, vulde meneer Costeau in. ,,Aan het het uitzicht op vier muren? Aan het klamme klimaat? Ieder van ons heeft aan de kelder moeten wennen. Het vocht trekt in je huid. De buislampen zoemen je in slaap. Het werk verdooft je denkkracht. Heb je al een dag doorgebracht aan het kopieerapparaat?”
Ik knikte. Dinsdag waren tweehonderdduizend collegeroosters door mijn vingers gegaan. Woensdag had ik ze door de versnipperaar gedraaid.
,,Dan weet je wat het betekent om hier te werken.” Meneer Costeau zette zijn ellebogen op het bureau. De manchetten van zijn overhemd spanden zich om zijn mollige polsen. ,,Je bent hier een week. Misschien blijf je jaren. Wat denk je: kun je het werk hier aan?”
Ik voelde het ontbijt schiften in mijn maag. Ik herkende de vraag, ik herkende hem van tientallen sollicitatiegesprekken. Ik voelde weer hoe het dubbeltje op zijn kant stond: een enkel ondoordacht antwoord, een aarzeling volstond om het te kantelen en het was altijd kruis, nooit munt.
,,Kun je dit werk aan?”, vroeg meneer Costeau, kritischer nu. Zijn stem klonk een beetje zoals die van mijn vader, ik zag mijn strenge vader staan in de hal van ons huis. Hij wees naar een tegeltje aan de muur en las de tekst voor alsof het een bijbelspreuk was: ,,Wie een ei wil leggen, moet een nest bouwen.” Ja vader.
En ik wilde. Ik wilde een thuis, een eigen huis met een eigen deurbel en een tweepersoonsbed met rozen geborduurd op de lakens. Ik wilde een nest bouwen en de bouwstof die ik nodig had, was geld. Geld is goed. Werk is werk. Maar kon ik dit werk aan? Meneer Costeaus vraag hing in de lucht als een onweersbui. Was ik niet te jong om me te verstoppen voor de zon in deze kelders? Misschien zou ik een baardige grijsaard worden met spinnenwebben onder de oksels of een doorschijnende geest, zoals juffrouw Spaak. Dit werk was als een uitnodigingvoor vrijwillige opsluiting in de wasknijperfabriek.
,,Kun je dit werk aan?”, klonk het andermaal met de stem van mijn vader, mijn te grote vader in het te kleine huis, het huis waaruit ik vluchten zou naar mijn eigen plekje: een dak, vier muren, een tweepersoonsbed en rozenperken voor het raam.
,,Ja!”, riep ik. ,,Ik wil niets liever!”
Meneer Costeau glimlachte. ,,Heel dapper van je. Dan wordt het tijd dat je kennis maakt met je mentrix. Denk erom: mevrouw Van Stal is streng. Aardig, hartelijk, betrouwbaar, maar als het nodig is slaat ze de oren van je hoofd.”
Zo te horen aan zijn stem kende meneer Costeau de kracht van haar slag van nabij. Hij schoof een kaart over de tafel. ,,Voor jou, wees er zuinig op. Zie je dit kruisje? Dat is de kamer van mevrouw Van Stal. Ga maar snel, ze wacht op je. En denk erom: ze slaat hard.”
Ik bekeek de plattegrond. Meneer Costeau had een fout gemaakt, hij had het kruisje gezet precies in de kamer waar we ons bevonden. Ik keek naar hem op, hij wees omlaag. ,,Het is in de kelder onder deze kelder.”
Comments are closed.