Een topbeurzenstelsel kan een goede manier zijn om studenten te prikkelen voor een topmaster te kiezen. Ook moet de overheid overwegen om aanbieders van zulke opleidingen financieel te belonen.
br />
Die voorzichtige aanbevelingen doet de werkgroep Topmasters onder voorzitterschap van Knaw-president prof.dr. Robert Reneman in het rapport ‘Over de Top’, dat vrijdag werd gepresenteerd op de TU Delft.
De werkgroep was begin dit jaar ingesteld na verzet van de Tweede Kamer tegen de plannen van toenmalig minister Hermans voor ‘collegegelddifferentiatie’. Daardoor zouden collegegelden tot zevenduizend euro mogelijk worden.
De werkgroep blijkt haar taak veel ruimer te hebben opgevat. Het debat over de collegegelden is naar de marge verschoven. Reneman bepleit – grotendeels met instemming van de Vsnu – drie typen masters: domeinmasters met een algemeen karakter (een jaar), professiegerichte masters voor bijvoorbeeld de geneeskunde (maximaal drie jaar) en onderzoeksmasters (twee jaar).
Een universitaire bachelor wordt geen eindkwalificatie, dus wie met een bachelortitel de arbeidsmarkt op wil moet zich bij een hogeschool aanmelden. Volgens Reneman moet de discussie over collegegelden bij topmasters gaan over de vraag wie er wijzer wordt van de topopleiding: de maatschappij of de student. Hoge collegegelden zouden vooral worden gevraagd bij opleidingen waar de student meer baat bij heeft dan de maatschappij. De kwaliteit van de opleiding zou buiten deze discussie moeten staan, meent de werkgroep.
Het ministerie van OC&W denkt er een beetje anders over. In het persbericht over het rapport-Reneman staat de passage uit het strategisch akkoord van het inmiddels demissionaire kabinet-Balkenende: ‘Voor alle opleidingen die evident extra kwaliteit bieden en waarbij sprake is van evident hoge private rendementen, zou hoger collegegeld kunnen worden gevraagd.’
Staatssecretaris Nijs verwijst desgevraagd naar (weer) een werkgroep, die komende zomer over de collegegelddifferentiatie zal rapporteren. De werkgroep van Reneman, die toch met hetzelfde doel was opgericht, blijkt zich met veel meer basale vraagstukken te hebben beziggehouden. Hoger-onderwijsland lijkt nog niet rijp om over het politiek gevoelige onderwerp van de hoge collegegelden te beslissen. (PH/HOP)
Een topbeurzenstelsel kan een goede manier zijn om studenten te prikkelen voor een topmaster te kiezen. Ook moet de overheid overwegen om aanbieders van zulke opleidingen financieel te belonen.
Die voorzichtige aanbevelingen doet de werkgroep Topmasters onder voorzitterschap van Knaw-president prof.dr. Robert Reneman in het rapport ‘Over de Top’, dat vrijdag werd gepresenteerd op de TU Delft.
De werkgroep was begin dit jaar ingesteld na verzet van de Tweede Kamer tegen de plannen van toenmalig minister Hermans voor ‘collegegelddifferentiatie’. Daardoor zouden collegegelden tot zevenduizend euro mogelijk worden.
De werkgroep blijkt haar taak veel ruimer te hebben opgevat. Het debat over de collegegelden is naar de marge verschoven. Reneman bepleit – grotendeels met instemming van de Vsnu – drie typen masters: domeinmasters met een algemeen karakter (een jaar), professiegerichte masters voor bijvoorbeeld de geneeskunde (maximaal drie jaar) en onderzoeksmasters (twee jaar).
Een universitaire bachelor wordt geen eindkwalificatie, dus wie met een bachelortitel de arbeidsmarkt op wil moet zich bij een hogeschool aanmelden. Volgens Reneman moet de discussie over collegegelden bij topmasters gaan over de vraag wie er wijzer wordt van de topopleiding: de maatschappij of de student. Hoge collegegelden zouden vooral worden gevraagd bij opleidingen waar de student meer baat bij heeft dan de maatschappij. De kwaliteit van de opleiding zou buiten deze discussie moeten staan, meent de werkgroep.
Het ministerie van OC&W denkt er een beetje anders over. In het persbericht over het rapport-Reneman staat de passage uit het strategisch akkoord van het inmiddels demissionaire kabinet-Balkenende: ‘Voor alle opleidingen die evident extra kwaliteit bieden en waarbij sprake is van evident hoge private rendementen, zou hoger collegegeld kunnen worden gevraagd.’
Staatssecretaris Nijs verwijst desgevraagd naar (weer) een werkgroep, die komende zomer over de collegegelddifferentiatie zal rapporteren. De werkgroep van Reneman, die toch met hetzelfde doel was opgericht, blijkt zich met veel meer basale vraagstukken te hebben beziggehouden. Hoger-onderwijsland lijkt nog niet rijp om over het politiek gevoelige onderwerp van de hoge collegegelden te beslissen. (PH/HOP)

Comments are closed.