Opinie

Biografie van een ideaal

Marcel van Dam toont in zijn boek ‘Niemands land’ met veel grafieken en tabellen aan dat de neoliberale agenda ongelijkheid en armoede heeft opgeleverd. Hij kleurt deze cijfers met demagogische retoriek.

Dit is een boek van een man die boos is. Marcel van Dam maakt zich kwaad over de toegenomen sociale ongelijkheid in Nederland en over de verharding van het strafrecht. Maar vooral over het feit dat niemand zich daar echt druk om maakt. Hoe kan dat?

Veel lezers zullen nooit belanden bij die vraag, want voor je bij de – tot mijn verrassing – overtuigende analyse belandt, moet je eerst een reeks van wapenfeiten uit Van Dams loopbaan doorploegen. Zonder terughoudendheid vertelt Van Dam over zijn succes in verschillende banen. Banen waarnaar hij nooit heeft gesolliciteerd trouwens: hij is altijd gevraagd. Hij heeft er persoonlijk voor gezorgd dat we voortaan geautomatiseerde prognoses maken van verkiezingsuitslagen, we schrijven 1967. Collega-ministers en parlementariërs vreesden ‘de rap van de tongriem gesneden PvdA’er’. Als minister heeft hij een uitmuntend huisvestingsbeleid gevoerd. Toen hij voorzitter werd bij de Vara trof hij een financiële en organisatorische janboel aan. In korte tijd heeft hij de Vara gereorganiseerd. Soms duiken er in de eerste twee hoofdstukken aardige anekdotes op over Den Uyl en andere PvdA’ers – inmiddels oud-partijgenoten want van Dam heeft zijn lidmaatschap van de PvdA opgezegd uit onvrede met de omarming van de neoliberale agenda.

De lezer die geen bewonderaar is van Marcel van Dam kan deze hagiografie beter overslaan, want deel twee en deel drie zijn echt de moeite waard. Met talloze grafieken en tabellen toont Marcel van Dam aan dat de neoliberale agenda ongelijkheid en armoede heeft opgeleverd. Zo zijn de minima er sinds 1980 in absolute zin op achteruit gegaan. Voor de rijkste tien procent van Nederland is de koopkracht met 160 procent gestegen. Andere cijfers die mij verrasten gaan over kinderen die in armoede opgroeien. In Nederland is dat twaalf procent van de kinderen, en in Scandinavië bijvoorbeeld maar vier procent. Naast deze trend van groeiende sociale ongelijkheid, signaleert van Dam een tweede trend: die van meer dwang en repressie, ook weer
geïllustreerd met cijfers. In Nederland wordt harder en langer gestraft dan in alle andere Europese landen. ‘In geen enkel land dat de statistieken bijhoudt, is de groei van het aantal gedetineerden zo sterk geweest als in Nederland.’ Deze ‘breuk met de beschaving’ is gegroeid sinds de jaren tachtig: het maakt geen verschil welke politieke kleur aan de macht was.

Van Dam zoekt de oplossingen in meer uitgaven aan sociale bescherming, aan de gezondheidszorg en onderwijs. De verzorgingsstaat is beter betaalbaar dan we denken, ook in 2010. Licht demagogisch laat van Dam een grafiek zien van de toename in luxe vakanties. Als we niet drie keer maar in plaats daarvan slechts een maal per jaar een shopweekend in New York houden, kunnen we met zijn allen die gezondheidszorg best betalen. Het zelfde geldt voor de AOW. In een paar denkstappen toont hij aan dat de angst voor de vergrijzing op niets is gebaseerd: de AOW is betaalbaar en kan dat blijven, met een paar ingrepen.
Het boek drijft voor een groot gedeelte op de grafieken en tabellen. De figuren over armoede en ongelijkheid zijn schokkend en overtuigend. Maar van Dam laat het niet bij de cijfers: hij kleurt ze met grote woorden en verbanden, die niet altijd spreken uit de tabellen. Zo zegt hij over marktwerking, zonder nadere onderbouwing: ‘Managers wijzen ons de weg naar het hoogste rendement, op zoek naar niets. Grootschaligheid, automatisering en efficiency dringen menselijkheid als kostenpost naar de achtergrond.’

Door van Dams zware retoriek loopt hij het risico om als demagoog te worden weggezet. Dat is jammer. Zijn boek verdient een serieus antwoord van degenen die het neoliberale gedachtegoed omarmen: wat heeft het neoliberalisme ons opgeleverd en gekost? En trouwens: wie is ‘ons’?  

Marcel van Dam, Niemands land. Biografie van een ideaal, uitgeverij De bezige bij, ISBN13-9789023442080, € 19,90.

Dat staat in de Ontwerp Ruimtelijke Structuurvisie 2030 van de gemeente Delft. Het is een optimistische, globale blik op de toekomst, waarin het gaat om kansen, uitdagingen en ontwikkelingen die veelal ‘uniek’, ‘nieuw’, ‘krachtig’ en ‘belangrijk’ worden genoemd.
Met onder meer het maken van ruimte voor TICD en woonmilieus moet de positie als ‘creatieve kennisstad’ worden versterkt. Die status dankt Delft aan de Technische Universiteit, haar excellente kennisinstituten en de gerelateerde innovatieve kennisbedrijven. Samen met onder meer DSM/Gist en het Reinier de Graaf Gasthuis vormen die het TICD.
Volgens de Structuurvisie wil de gemeente ook de al bestaande voorzieningen in het ‘kennisgebied’ versterken. Dat moet resulteren in een grotere ruimtelijke samenhang van het TICD met de stad en een grotere bereikbaarheid door betere ontsluiting per openbaar vervoer, fiets en over de weg.
In de visie ontwikkelt de TU-wijk zich ‘van een monofunctionele universiteitswijk naar een gemengd stedelijk milieu voor wonen, werken, onderwijs, onderzoek en recreatie’. Ook breidt het gebied zich uit naar Schieoevers-Noord en het voormalige TNO-terrein aan de Cyclotronweg. Door bruggen over de Schie en de tramlijnen 19 en 37 wordt dat hele gebied met de stad verbonden.
Er ontstaat een groene kenniswijk waar voorzieningen te vinden zijn in winkelcentrum Wippolder aan de Nassaulaan en op de Mekelweg. De Mekelweg is dan het hart van het gebied en zorgt voor ‘de stedelijke mix van functies’. De omgeving van de Schie krijgt een bijzondere plaats. Op Schieoevers-Noord komen ook culturele activiteiten, naast ruimte voor wonen en werken. Het wordt dan ‘een broedplaats voor de creatieve economie’.
Het hele TU-gebied moet in 2030 een aantrekkelijke omgeving voor sport, ontspanning en ontmoeting zijn. Om dat te bereiken ziet de gemeente een aantal ‘opgaven’. Een ervan is het herstructureren van het Schieweggebied, dat een boulevardprofiel en intensiever grondgebruik moet krijgen. De westelijke Schieoever moet een recreatieve route met verblijfsplekken worden. Aan de kant van de Rotterdamseweg worden mogelijk de insteekhavens uitgebreid. Het voormalig TNO-gebied moet onderdeel worden van het TICD.
Daarnaast is een plan nodig om – via intensivering van het grondgebruik – de gebieden aan weerszijden van de Kruithuisweg te verbinden. Een dergelijke intensivering wacht ook het gebied rond station Delft-Zuid.
Los van de ruimtelijke ingrepen, wil Delft aan de rijke traditie van koopmanschap, uitvinders, techniek en industrie een nieuwe vertaling geven. Ingezet wordt op de creatieve industrie die zich in Delft ontwikkelt. Door de wisselwerking daarvan met de kunst en cultuur en koppeling aan de kenniseconomie van Delft, moet een ‘proeftuin’ ontstaan voor kunstenaars, creatieve ondernemers, studenten en professoren van de TU. 

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.