Wie bepaalt wat er in het hoger onderwijs gebeurt? Minister Hermans niet, wordt er gemopperd, want die vaart blind op de wensen van bestuurders.
Twee insiders denken daar anders over.
Samen drukten ze de afgelopen jaren hun stempel op het hoger-onderwijsbeleid. Roelof de Wijkerslooth de Weerdesteijn was tot half april als directeur-generaal op het ministerie van Onderwijs de hoogste ambtenaar voor hoger onderwijs. Rien Meijerink is nog tot juli voorzitter van de vereniging van universiteiten, de VSNU.
Ze zaten vaak aan dezelfde tafel, maar aan verschillende kanten. Want zeker in de tijd dat Jo Ritzen nog minister was, stonden ‘Zoetermeer’ en ‘het veld’ vaak lijnrecht tegenover elkaar. Maar nu zij vertrekken (Meijerink naar het Academisch Ziekenhuis Rotterdam, De Wijkerslooth naar de Nijmeegse universiteit) spreken zij toch over jaren van ‘samenwerking’.
Vooral de afgelopen twee jaar, de tijd dat Hermans het bewind over het onderwijs voert, maken die term begrijpelijk. Want anders dan Ritzen luistert Hermans goed naar de universiteitsbestuurders die Meijerink vertegenwoordigt.
Ook de Zoetermeerse ambtenaren haalden opgelucht adem. Het gerucht gaat dat er in Ritzens nadagen nog maar een paar ambtenaren waren die de minister durfden tegen te spreken. ,,Nou, dat lijkt me toch de waarneming van een buitenstaander”, zegt De Wijkerslooth. Maar, bevestigt hij, Hermans’ aantreden werkte ook voor het ministerie ‘bevrijdend’. De vraag is of daarmee ook de inhoud van het beleid verandert.
Meijerink: ,,De inhoud is niet fundamenteel anders. Het belangrijkste verschil is dat Hermans de universiteiten aanzienlijk meer bevoegdheden wil geven dan wij voor mogelijk hielden, bijvoorbeeld bij het starten van nieuwe opleidingen. Aanvankelijk reageerden de universiteiten verward. Wat moeten we ermee, vroegen we ons af, gaat dit door? Of zijn het onbetekenende schermutselingen? Nu blijkt het serieus, en gaan bestuurders zich erop instellen.
,,Dat kost moeite. Universiteiten moeten zich meer als bedrijven gedragen. Daardoor ontstaat een dilemma tussen bedrijfsmatig werken en maatschappelijke verantwoordelijkheid. Moet je onrendabele opleidingen opheffen op grond van bedrijfsmatige overwegingen? Of hebben universiteiten de verantwoordelijkheid ze te behouden? Vroeger waren zulke afwegingen een zaak van Den Haag, nu zijn ze voor universiteitsbestuurders de kern van het werk.”
Hoofdrol
Danst Hermans daarmee niet naar de pijpen van de universiteitsbestuurders? Meijerink: ,,Hermans’ beleid komt interactief tot stand, in overleg met betrokkenen. Logisch. Beleid wordt niet meer door de politiek gedicteerd, het wordt overal gemaakt. Niet alleen aan het ministerie, maar letterlijk overal. Bij universiteiten en studentenbonden, in de politiek, in de publiekeopinie. De kunst is daar consistent beleid van te maken.”
De Wijkerslooth: ,,Hermans bestelt bij zijn ambtenaren geen plan, maar een proces. Dat levert andere uitkomsten op. Dan krijg je geen documenten vol plannetjes over wat er de komende vier jaar moet gebeuren.”
Dat kan ook een methode zijn om geen visie te hoeven ontwikkelen.
Meijerink: ,,Hermans is al eens onder politieke druk gekomen, omdat hij geen kleur zou hebben. Maar dat lijkt maar zo. Hij speelt een hoofdrol in dat proces. Neem de vrijheid voor universiteiten om nieuwe opleidingen te beginnen. Niet alle universiteiten waren daarvóór. Maar Hermans heeft gezegd: ik wil, linksom of rechtsom, dat ze op dit gebied meer autonomie krijgen.”
Plezieriger
De studentenbonden klagen inmiddels dat er naar hen minder geluisterd wordt dan naar de bestuurders. Ten onrechte, vindt De Wijkerslooth. ,,Dat doet Hermans tekort. Hij heeft erg zijn best gedaan voor de studiefinanciering. Met beperkte middelen heeft hij een veel plezieriger wet gemaakt. Studenten zouden dolgelukkig moeten zijn. Maar dat wordt abrupt vergeten.
,,Alleen, Hermans laat zich niet verleiden, zoals Ritzen wél deed, om de studentenbonden toezeggingen te doen over zaken die niet de minister, maar de universiteiten moeten oplossen. Soms wordt vergeten dat universiteiten een stelsel van medezeggenschap hebben. Dat is toch niet voor niets? Veel zaken horen dáár thuis.”
Meijerink: ,,De positie van de student wordt niet meer bepaald door de politiek. De studentenbonden denken nog steeds van wel. Daarom gaan ze in Den Haag lobbyen en proberen ze bij Hermans allerlei claims te realiseren. Waarom verleggen zij hun activiteiten niet naar de universiteiten zelf?
,,Wij, de universiteiten, doen iets verkeerd. We zijn niet in staat de studentenorganisaties duidelijk te maken dat ze met ons zaken kunnen doen. Het instrumentarium ontbreekt. Het ouderwetse antwoord op de vraag hoe je de positie van studenten verbetert, is: door ministeriële regels. Het nieuwerwetse antwoord is er nog niet. Daar moeten we over nadenken.”
Zenuwachtig
Onder Hermans’ bewind wordt een structuur voorbereid met een brede basisopleiding tot bachelor en daarna een masterstudie. Dat zou een wapenfeit van de minister kunnen zijn. De twee beleidsmakers relativeren dat. De Wijkerslooth: ,,Over de invoering van een bachelor-masterstructuur zijn vorig jaar afspraken gemaakt in de Bolognaverklaring, ondertekend door 29 Europese ministers. Het politieke proces dat daaraan voorafging, had niets te maken met opvattingen van universiteiten. Die hebben dat echt over zich heen zien komen.
,,Ook Hermans had er geen directe invloed op. Want de Bolognaverklaring volgde op een andere, de Sorbonneverklaring uit 1998, de tijd van Ritzen. Daarin deden Engeland, Frankrijk, Italië en Duitsland een soortgelijke belofte, alle vier met vooral binnenlands-politieke overwegingen.
,,Het Voorzitterschap van de Europese Unie kwam toen met het plan voor een bijeenkomst in Bologna. Er is een jaar lang aan teksten gepuzzeld. Zelfs voor het ministerie was het lastig om ertussen te komen. We wisten waar ze mee bezig waren, het was vooral zaak te zorgen dat er niets in de verklaring kwam wat wij ongewenst vonden.”
Maar met die bachelor-masterstructuur lijkt het hoger onderwijs wel op zijn kop gezet. Meijerink: ,,Ik relativeer het belang van de Bologna-verklaring. Die is vooral bedoeld om te bevorderen dat studenten over de grens studeren. Maar dat is niet de reden dat die verklaring in Nederland aanslaat. Die reden is dat wij toe zijn aan een nieuwe structuur in het hoger onderwijs. Die behoefte komt voort uit de groeiende diversiteit aan opleidingen.”
Het is typerend voor de huidige verhoudingen in het hoger onderwijsbeleid: de Kamer komt zelf niet met ideeën, maar vraagt Hermans aan te geven welke kant hij op wil met de bachelor-masterstructuur. Maar de minister houdt zich weer eens op de vlakte. De Wijkerslooth: ,,Inderdaad. En dat is buitengewoon verstandig.”
Wie bepaalt wat er in het hoger onderwijs gebeurt? Minister Hermans niet, wordt er gemopperd, want die vaart blind op de wensen van bestuurders. Twee insiders denken daar anders over.
Samen drukten ze de afgelopen jaren hun stempel op het hoger-onderwijsbeleid. Roelof de Wijkerslooth de Weerdesteijn was tot half april als directeur-generaal op het ministerie van Onderwijs de hoogste ambtenaar voor hoger onderwijs. Rien Meijerink is nog tot juli voorzitter van de vereniging van universiteiten, de VSNU.
Ze zaten vaak aan dezelfde tafel, maar aan verschillende kanten. Want zeker in de tijd dat Jo Ritzen nog minister was, stonden ‘Zoetermeer’ en ‘het veld’ vaak lijnrecht tegenover elkaar. Maar nu zij vertrekken (Meijerink naar het Academisch Ziekenhuis Rotterdam, De Wijkerslooth naar de Nijmeegse universiteit) spreken zij toch over jaren van ‘samenwerking’.
Vooral de afgelopen twee jaar, de tijd dat Hermans het bewind over het onderwijs voert, maken die term begrijpelijk. Want anders dan Ritzen luistert Hermans goed naar de universiteitsbestuurders die Meijerink vertegenwoordigt.
Ook de Zoetermeerse ambtenaren haalden opgelucht adem. Het gerucht gaat dat er in Ritzens nadagen nog maar een paar ambtenaren waren die de minister durfden tegen te spreken. ,,Nou, dat lijkt me toch de waarneming van een buitenstaander”, zegt De Wijkerslooth. Maar, bevestigt hij, Hermans’ aantreden werkte ook voor het ministerie ‘bevrijdend’. De vraag is of daarmee ook de inhoud van het beleid verandert.
Meijerink: ,,De inhoud is niet fundamenteel anders. Het belangrijkste verschil is dat Hermans de universiteiten aanzienlijk meer bevoegdheden wil geven dan wij voor mogelijk hielden, bijvoorbeeld bij het starten van nieuwe opleidingen. Aanvankelijk reageerden de universiteiten verward. Wat moeten we ermee, vroegen we ons af, gaat dit door? Of zijn het onbetekenende schermutselingen? Nu blijkt het serieus, en gaan bestuurders zich erop instellen.
,,Dat kost moeite. Universiteiten moeten zich meer als bedrijven gedragen. Daardoor ontstaat een dilemma tussen bedrijfsmatig werken en maatschappelijke verantwoordelijkheid. Moet je onrendabele opleidingen opheffen op grond van bedrijfsmatige overwegingen? Of hebben universiteiten de verantwoordelijkheid ze te behouden? Vroeger waren zulke afwegingen een zaak van Den Haag, nu zijn ze voor universiteitsbestuurders de kern van het werk.”
Hoofdrol
Danst Hermans daarmee niet naar de pijpen van de universiteitsbestuurders? Meijerink: ,,Hermans’ beleid komt interactief tot stand, in overleg met betrokkenen. Logisch. Beleid wordt niet meer door de politiek gedicteerd, het wordt overal gemaakt. Niet alleen aan het ministerie, maar letterlijk overal. Bij universiteiten en studentenbonden, in de politiek, in de publiekeopinie. De kunst is daar consistent beleid van te maken.”
De Wijkerslooth: ,,Hermans bestelt bij zijn ambtenaren geen plan, maar een proces. Dat levert andere uitkomsten op. Dan krijg je geen documenten vol plannetjes over wat er de komende vier jaar moet gebeuren.”
Dat kan ook een methode zijn om geen visie te hoeven ontwikkelen.
Meijerink: ,,Hermans is al eens onder politieke druk gekomen, omdat hij geen kleur zou hebben. Maar dat lijkt maar zo. Hij speelt een hoofdrol in dat proces. Neem de vrijheid voor universiteiten om nieuwe opleidingen te beginnen. Niet alle universiteiten waren daarvóór. Maar Hermans heeft gezegd: ik wil, linksom of rechtsom, dat ze op dit gebied meer autonomie krijgen.”
Plezieriger
De studentenbonden klagen inmiddels dat er naar hen minder geluisterd wordt dan naar de bestuurders. Ten onrechte, vindt De Wijkerslooth. ,,Dat doet Hermans tekort. Hij heeft erg zijn best gedaan voor de studiefinanciering. Met beperkte middelen heeft hij een veel plezieriger wet gemaakt. Studenten zouden dolgelukkig moeten zijn. Maar dat wordt abrupt vergeten.
,,Alleen, Hermans laat zich niet verleiden, zoals Ritzen wél deed, om de studentenbonden toezeggingen te doen over zaken die niet de minister, maar de universiteiten moeten oplossen. Soms wordt vergeten dat universiteiten een stelsel van medezeggenschap hebben. Dat is toch niet voor niets? Veel zaken horen dáár thuis.”
Meijerink: ,,De positie van de student wordt niet meer bepaald door de politiek. De studentenbonden denken nog steeds van wel. Daarom gaan ze in Den Haag lobbyen en proberen ze bij Hermans allerlei claims te realiseren. Waarom verleggen zij hun activiteiten niet naar de universiteiten zelf?
,,Wij, de universiteiten, doen iets verkeerd. We zijn niet in staat de studentenorganisaties duidelijk te maken dat ze met ons zaken kunnen doen. Het instrumentarium ontbreekt. Het ouderwetse antwoord op de vraag hoe je de positie van studenten verbetert, is: door ministeriële regels. Het nieuwerwetse antwoord is er nog niet. Daar moeten we over nadenken.”
Zenuwachtig
Onder Hermans’ bewind wordt een structuur voorbereid met een brede basisopleiding tot bachelor en daarna een masterstudie. Dat zou een wapenfeit van de minister kunnen zijn. De twee beleidsmakers relativeren dat. De Wijkerslooth: ,,Over de invoering van een bachelor-masterstructuur zijn vorig jaar afspraken gemaakt in de Bolognaverklaring, ondertekend door 29 Europese ministers. Het politieke proces dat daaraan voorafging, had niets te maken met opvattingen van universiteiten. Die hebben dat echt over zich heen zien komen.
,,Ook Hermans had er geen directe invloed op. Want de Bolognaverklaring volgde op een andere, de Sorbonneverklaring uit 1998, de tijd van Ritzen. Daarin deden Engeland, Frankrijk, Italië en Duitsland een soortgelijke belofte, alle vier met vooral binnenlands-politieke overwegingen.
,,Het Voorzitterschap van de Europese Unie kwam toen met het plan voor een bijeenkomst in Bologna. Er is een jaar lang aan teksten gepuzzeld. Zelfs voor het ministerie was het lastig om ertussen te komen. We wisten waar ze mee bezig waren, het was vooral zaak te zorgen dat er niets in de verklaring kwam wat wij ongewenst vonden.”
Maar met die bachelor-masterstructuur lijkt het hoger onderwijs wel op zijn kop gezet. Meijerink: ,,Ik relativeer het belang van de Bologna-verklaring. Die is vooral bedoeld om te bevorderen dat studenten over de grens studeren. Maar dat is niet de reden dat die verklaring in Nederland aanslaat. Die reden is dat wij toe zijn aan een nieuwe structuur in het hoger onderwijs. Die behoefte komt voort uit de groeiende diversiteit aan opleidingen.”
Het is typerend voor de huidige verhoudingen in het hoger onderwijsbeleid: de Kamer komt zelf niet met ideeën, maar vraagt Hermans aan te geven welke kant hij op wil met de bachelor-masterstructuur. Maar de minister houdt zich weer eens op de vlakte. De Wijkerslooth: ,,Inderdaad. En dat is buitengewoon verstandig.”
Comments are closed.