Onderwijs

Anarchistische software laat zich niet temmen

Ze zijn met miljoenen, en streven naar een wereld vol uitstekende, zelfgeschreven software die voor iedereen gratis is. Voor zijn promotieonderzoek dook universitair docent drs.

Ruben Wendel de Joode (TBM) in de wereld die ‘open source’ heet. “Linux is anarchie! Iedereen doet waar hij zin in heeft”, riep een langharige nerd hem toe.

Uit wat voor mensen bestaat de open source- gemeenschap eigenlijk?

“Dat is heel verschillend. Ik heb een jongen van een jaar of zestien geïnterviewd, die nog thuis bij zijn moeder bleek te wonen maar die wel zeven computers op zijn kamer had staan. De allereerste persoon die ik sprak, was weer heel anders. Hij voldeed aan het beeld dat ik had van een stereotiepe computernerd. Uitermate intelligent, en met een lange baard en lange, grijze haren waarvan hij er tijdens het gesprek trouwens een flink aantal uittrok. Een van de meest onverwachte ontmoetingen was met een kok. Hij werkte ’s avonds, kwam om één uur ’s nachts thuis en wilde een lawaailoze hobby die hij ’s nachts kon beoefenen. Overigens moet je wel bedenken dat zo’n veertig procent van de open source-gemeenschap gewoon werkzaam is in het bedrijfsleven, of als consultant…”

Dat heeft dan toch weinig meer te maken met de idealen van gratis, voor iedereen toegankelijke software?

“Toch wel. Kijk, een bedrijf dat met open source-software werkt, heeft toch mensen nodig die weten hoe het werkt. Zodoende huren bedrijven vaak open source-hobbyisten in, vanwege hun expertise. Ik ben in België op bezoek geweest bij een bedrijf waar ze een grote jongen uit de open source-wereld hadden binnengehaald. Ja, je moet er dan wel voor zorgen dat je goede apparatuur hebt staan, en er niet op rekenen dat zo iemand van negen tot vijf uren zit te schrijven. Maar als bedrijf heb je dan wél een van de goden van de open source-gemeenschap in huis. Dat straalt uit, dat trekt klanten aan.”

Waarom hebben we eigenlijk nog Windows op onze computers, als het zo goed gaat met open source?

“Dat heeft een aantal redenen. Ik denk dat de open source-gemeenschap in verhouding nog steeds weinig nadenkt over de eindgebruiker. Je hebt hier toch te maken met een club van vooral technisch begaafde mensen. Die vinden het leuker om een technisch elegant systeem te maken dan gebruiksvriendelijke software voor de eindgebruiker. Vandaar dat de echt succesvolle open source-applicaties diep in het systeem zitten. De cijfers wijzen uit dat 67 procent van alle actieve websites wordt ondersteund door Apache. En 80 procent van al het e-mailverkeer wordt mogelijk gemaakt door Sendmail, ook een open source-product.

Daarnaast zit je met allerlei juridische beperkingen. De TU Delft heeft bijvoorbeeld een onderhoudscontract met Microsoft. Ik kan hier dus niet zomaar Linux installeren.”

Hoe begin je een open source-gemeenschap?

“Helaas is er geen kant-en-klaar kookboek voor hoe een open source-programma een succes wordt. Je kunt wel een stukje software schrijven, maar de kans dat anderen inhaken en gaan meedoen is gewoon heel erg klein. Belangrijk is in elk geval dat je software schrijft waarvan andere mensen het nut inzien. Het moet een soort probleem oplossen. Bovendien is het handig als je eerste versie al een beetje werkt. In Wageningen sprak ik een jongen die het programma Bluefish heeft geschreven [een succesvol open source-programma om websites mee te bouwen . red.]. Zijn geheim was: mijn 0.1-versie werkte.”

En dan? Wat is het geheim van een succesvolle gemeenschap?

“Dat je een soort open houding houdt tegenover veranderingen. Je moet nooit zeggen: dit is mijn idee. Het sterke punt van Linus Torvalds [de voorman van het programma Linux . red.] was in zijn begintijd dat hij alle ideeën serieus nam en altijd zijn mail beantwoordde. Als je andere mensen niet toestaat om eigen lijnen op te zetten of met eigen initiatieven te komen, dan gaan ze weg, of gaan ze herrie schoppen. Daar heb je niets aan.”

De open source-gemeenschap organiseert zichzelf, concludeert u in uw proefschrift.

“Een beetje gechargeerd kun je het vergelijken met een hoop mieren die allemaal heen en weer rennen maar intussen wél een compleet nest bouwen. Ik vind dat heel fascinerend.”

Is er dan nooit ruzie?

“Ja, conflicten zijn nu eenmaal een gegeven als mensen met elkaar samenwerken. Maar de open source-gemeenschappen kennen ook allerlei dempende mechanismen. Het belangrijkste is accepteren dat je het niet eens bent met elkaar. Soms zie je dat er in zo’n gemeenschap twee kampen ontstaan, die allebei eigenwijs hun eigen oplossing uitwerken voor een bepaald programmeerprobleem, parallel naast elkaar. Maar na verloop van tijd lost het conflict zichzelf op. Ik kan wel een eigen lijn maken, maar als niemand mijn lijn meerwaarde vindt hebben, sta ik alleen. Dan houdt het op. Daarnaast komt er ook een soort clubgevoel bij kijken. Als ik bij de Apache-gemeenschap hoor, dan zegt dat wat; als ik een eigen Apache 2-gemeenschap begin, niet meer.”

Steeds meer bedrijven en overheden schakelen over op open source-software: van de publieke omroep tot de gemeente Amsterdam. Een goed idee?

“Nou, dat hangt ervan af. Overheden zeggen soms: we gaan aan open source doen, dat is lekker goedkoop en het wordt vanzelf steeds beter. Maar je kunt niet verwachten dat er opeens een vloedgolf nerds uit Amerika zich zomaar met jouw programma gaat bezighouden. Die doen alleen mee als ze er zelf wijzer van worden.

Toen ik aan mijn onderzoek begon, hoopte ik nog dat ik in de open source-gemeenschappen een soort organisatiemodel zou vinden. Zodat je naar een bedrijf kunt stappen en zeggen: ‘Kijk, dit is open source, en als je het zus-en-zo invoert, dan komt het allemaal goed.’ Maar inmiddels ben ik erachter dat het zo niet werkt. Je kunt een bende anarchisten niet opdragen wat ze moeten doen. Deze software leidt een eigen leven.

Het goede nieuws is dat open source-software vaak goede en nuttige software is, die bovendien gratis is. Je zou een bedrijf kunnen inhuren dat de software zodanig aanpast dat jij er gebruik van kunt maken. Helemaal mooi is het als je de aangepaste software daarna weer teruggeeft aan de community.”

Dat klinkt soft. Waarom zou een bedrijf de software teruggeven?

“Goede vraag. Vaak zullen ze dat ook niet doen. Maar er zijn ook allerlei redenen om de software wél terug te geven. De software teruggeven kweekt goodwill. Of je hebt te maken met techneuten die zeggen: ‘Hoor eens, ik wil deze software best voor je op maat maken, maar daarna moet het weer terug naar de gemeenschap.’ Het teruggeven kan er ook toe leiden dat anderen jouw software gaan onderhouden, zodat je in de toekomst minder geld kwijt bent. Dat is allemaal nogal vaag en soft, moeilijk te kwantificeren. Maar zo werkt het vaak wel in de praktijk.”

Hoe ziet het er over tien jaar uit, in softwareland?

“Ik zou zeggen: er is heel weinig tégen open source, dus wat houdt het tegen? Voorlopig zie je overal om je heen dat open source-software nog in opkomst is. Aan de andere kant is er één levensgrote bedreiging: software-patentering. Het probleem is dat je voor heel veel toepassingen aanloopt tegen patenten waar je niet omheen kunt. Je kunt bijvoorbeeld geen tekstverwerkingsprogramma schrijven zonder tegen het feit aan te lopen dat op de meeste lettertypen copyright zit. En de meeste open source-gemeenschappen hebben geen aanspreekpunt dat contracten kan afsluiten of afspraken maakt. Bovendien kost dit soort gedoe met patenten zo veel inspanning dat maar weinig mensen het oppikken. Je hebt toch te maken met ontwikkelaars die het voor hun hobby doen. Dat is zowel de kracht als de zwakte van open source.”

Programmeert u eigenlijk zelf?

“Nee, ik ben geen ontwikkelaar. Ik ben wel lid van diverse gemeenschappen, maar vooral om in de gaten te houden wat er gebeurt. Daarnaast voel ik me steeds meer een aanhanger. Dat is geen wetenschappelijke houding, maar als je hiermee bezig bent, krijg je al snel de kriebels: dit is geweldig, iedereen moet het gaan doen!”
Wie is Ruben van Wendel de Joode?

Gefascineerd door de vraag hoe vrijwilligers die elkaar nog nooit hebben ontmoet tóch gezamenlijk uitstekende software kunnen schrijven, stelde Ruben van Wendel de Joode (1977) vijf jaar geleden een onderzoek in naar open source-gemeenschappen. Eerder studeerde hij bedrijfseconomie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. In 2000 trad hij toe tot de afdeling organisatie en management van de TU-faculteit Techniek, Bestuur en Management. Momenteel is hij daar werkzaam als universitair docent. Zijn promotieonderzoek kon hij mede bekostigen dankzij een NWO-onderzoeksbeurs in het kader van het Iter-programma (Informatietechnologie en Recht). Hij promoveert op 26 september.

(Foto’s: Sam Rentmeester/FMAX)

Uit wat voor mensen bestaat de open source- gemeenschap eigenlijk?

“Dat is heel verschillend. Ik heb een jongen van een jaar of zestien geïnterviewd, die nog thuis bij zijn moeder bleek te wonen maar die wel zeven computers op zijn kamer had staan. De allereerste persoon die ik sprak, was weer heel anders. Hij voldeed aan het beeld dat ik had van een stereotiepe computernerd. Uitermate intelligent, en met een lange baard en lange, grijze haren waarvan hij er tijdens het gesprek trouwens een flink aantal uittrok. Een van de meest onverwachte ontmoetingen was met een kok. Hij werkte ’s avonds, kwam om één uur ’s nachts thuis en wilde een lawaailoze hobby die hij ’s nachts kon beoefenen. Overigens moet je wel bedenken dat zo’n veertig procent van de open source-gemeenschap gewoon werkzaam is in het bedrijfsleven, of als consultant…”

Dat heeft dan toch weinig meer te maken met de idealen van gratis, voor iedereen toegankelijke software?

“Toch wel. Kijk, een bedrijf dat met open source-software werkt, heeft toch mensen nodig die weten hoe het werkt. Zodoende huren bedrijven vaak open source-hobbyisten in, vanwege hun expertise. Ik ben in België op bezoek geweest bij een bedrijf waar ze een grote jongen uit de open source-wereld hadden binnengehaald. Ja, je moet er dan wel voor zorgen dat je goede apparatuur hebt staan, en er niet op rekenen dat zo iemand van negen tot vijf uren zit te schrijven. Maar als bedrijf heb je dan wél een van de goden van de open source-gemeenschap in huis. Dat straalt uit, dat trekt klanten aan.”

Waarom hebben we eigenlijk nog Windows op onze computers, als het zo goed gaat met open source?

“Dat heeft een aantal redenen. Ik denk dat de open source-gemeenschap in verhouding nog steeds weinig nadenkt over de eindgebruiker. Je hebt hier toch te maken met een club van vooral technisch begaafde mensen. Die vinden het leuker om een technisch elegant systeem te maken dan gebruiksvriendelijke software voor de eindgebruiker. Vandaar dat de echt succesvolle open source-applicaties diep in het systeem zitten. De cijfers wijzen uit dat 67 procent van alle actieve websites wordt ondersteund door Apache. En 80 procent van al het e-mailverkeer wordt mogelijk gemaakt door Sendmail, ook een open source-product.

Daarnaast zit je met allerlei juridische beperkingen. De TU Delft heeft bijvoorbeeld een onderhoudscontract met Microsoft. Ik kan hier dus niet zomaar Linux installeren.”

Hoe begin je een open source-gemeenschap?

“Helaas is er geen kant-en-klaar kookboek voor hoe een open source-programma een succes wordt. Je kunt wel een stukje software schrijven, maar de kans dat anderen inhaken en gaan meedoen is gewoon heel erg klein. Belangrijk is in elk geval dat je software schrijft waarvan andere mensen het nut inzien. Het moet een soort probleem oplossen. Bovendien is het handig als je eerste versie al een beetje werkt. In Wageningen sprak ik een jongen die het programma Bluefish heeft geschreven [een succesvol open source-programma om websites mee te bouwen . red.]. Zijn geheim was: mijn 0.1-versie werkte.”

En dan? Wat is het geheim van een succesvolle gemeenschap?

“Dat je een soort open houding houdt tegenover veranderingen. Je moet nooit zeggen: dit is mijn idee. Het sterke punt van Linus Torvalds [de voorman van het programma Linux . red.] was in zijn begintijd dat hij alle ideeën serieus nam en altijd zijn mail beantwoordde. Als je andere mensen niet toestaat om eigen lijnen op te zetten of met eigen initiatieven te komen, dan gaan ze weg, of gaan ze herrie schoppen. Daar heb je niets aan.”

De open source-gemeenschap organiseert zichzelf, concludeert u in uw proefschrift.

“Een beetje gechargeerd kun je het vergelijken met een hoop mieren die allemaal heen en weer rennen maar intussen wél een compleet nest bouwen. Ik vind dat heel fascinerend.”

Is er dan nooit ruzie?

“Ja, conflicten zijn nu eenmaal een gegeven als mensen met elkaar samenwerken. Maar de open source-gemeenschappen kennen ook allerlei dempende mechanismen. Het belangrijkste is accepteren dat je het niet eens bent met elkaar. Soms zie je dat er in zo’n gemeenschap twee kampen ontstaan, die allebei eigenwijs hun eigen oplossing uitwerken voor een bepaald programmeerprobleem, parallel naast elkaar. Maar na verloop van tijd lost het conflict zichzelf op. Ik kan wel een eigen lijn maken, maar als niemand mijn lijn meerwaarde vindt hebben, sta ik alleen. Dan houdt het op. Daarnaast komt er ook een soort clubgevoel bij kijken. Als ik bij de Apache-gemeenschap hoor, dan zegt dat wat; als ik een eigen Apache 2-gemeenschap begin, niet meer.”

Steeds meer bedrijven en overheden schakelen over op open source-software: van de publieke omroep tot de gemeente Amsterdam. Een goed idee?

“Nou, dat hangt ervan af. Overheden zeggen soms: we gaan aan open source doen, dat is lekker goedkoop en het wordt vanzelf steeds beter. Maar je kunt niet verwachten dat er opeens een vloedgolf nerds uit Amerika zich zomaar met jouw programma gaat bezighouden. Die doen alleen mee als ze er zelf wijzer van worden.

Toen ik aan mijn onderzoek begon, hoopte ik nog dat ik in de open source-gemeenschappen een soort organisatiemodel zou vinden. Zodat je naar een bedrijf kunt stappen en zeggen: ‘Kijk, dit is open source, en als je het zus-en-zo invoert, dan komt het allemaal goed.’ Maar inmiddels ben ik erachter dat het zo niet werkt. Je kunt een bende anarchisten niet opdragen wat ze moeten doen. Deze software leidt een eigen leven.

Het goede nieuws is dat open source-software vaak goede en nuttige software is, die bovendien gratis is. Je zou een bedrijf kunnen inhuren dat de software zodanig aanpast dat jij er gebruik van kunt maken. Helemaal mooi is het als je de aangepaste software daarna weer teruggeeft aan de community.”

Dat klinkt soft. Waarom zou een bedrijf de software teruggeven?

“Goede vraag. Vaak zullen ze dat ook niet doen. Maar er zijn ook allerlei redenen om de software wél terug te geven. De software teruggeven kweekt goodwill. Of je hebt te maken met techneuten die zeggen: ‘Hoor eens, ik wil deze software best voor je op maat maken, maar daarna moet het weer terug naar de gemeenschap.’ Het teruggeven kan er ook toe leiden dat anderen jouw software gaan onderhouden, zodat je in de toekomst minder geld kwijt bent. Dat is allemaal nogal vaag en soft, moeilijk te kwantificeren. Maar zo werkt het vaak wel in de praktijk.”

Hoe ziet het er over tien jaar uit, in softwareland?

“Ik zou zeggen: er is heel weinig tégen open source, dus wat houdt het tegen? Voorlopig zie je overal om je heen dat open source-software nog in opkomst is. Aan de andere kant is er één levensgrote bedreiging: software-patentering. Het probleem is dat je voor heel veel toepassingen aanloopt tegen patenten waar je niet omheen kunt. Je kunt bijvoorbeeld geen tekstverwerkingsprogramma schrijven zonder tegen het feit aan te lopen dat op de meeste lettertypen copyright zit. En de meeste open source-gemeenschappen hebben geen aanspreekpunt dat contracten kan afsluiten of afspraken maakt. Bovendien kost dit soort gedoe met patenten zo veel inspanning dat maar weinig mensen het oppikken. Je hebt toch te maken met ontwikkelaars die het voor hun hobby doen. Dat is zowel de kracht als de zwakte van open source.”

Programmeert u eigenlijk zelf?

“Nee, ik ben geen ontwikkelaar. Ik ben wel lid van diverse gemeenschappen, maar vooral om in de gaten te houden wat er gebeurt. Daarnaast voel ik me steeds meer een aanhanger. Dat is geen wetenschappelijke houding, maar als je hiermee bezig bent, krijg je al snel de kriebels: dit is geweldig, iedereen moet het gaan doen!”
Wie is Ruben van Wendel de Joode?

Gefascineerd door de vraag hoe vrijwilligers die elkaar nog nooit hebben ontmoet tóch gezamenlijk uitstekende software kunnen schrijven, stelde Ruben van Wendel de Joode (1977) vijf jaar geleden een onderzoek in naar open source-gemeenschappen. Eerder studeerde hij bedrijfseconomie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. In 2000 trad hij toe tot de afdeling organisatie en management van de TU-faculteit Techniek, Bestuur en Management. Momenteel is hij daar werkzaam als universitair docent. Zijn promotieonderzoek kon hij mede bekostigen dankzij een NWO-onderzoeksbeurs in het kader van het Iter-programma (Informatietechnologie en Recht). Hij promoveert op 26 september.

(Foto’s: Sam Rentmeester/FMAX)

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.